zondag 23 mei 2010

Mijn Visie op Apostolische Successie (deel 4)

De Didache, de Leer van de Apostelen, is belangrijk voor ons begrijpen van het leiderschap in de vroege kerk. Het boekje is moeilijk te dateren. Geleerden noemen data zo vroeg als het jaar 50 na Chr. en zo laat als 180 na Chr. Probleem is dat het misschien is samengesteld uit oudere bronnen; de meesten zijn het er over eens dat die wellicht zo oud kunnen zijn als het jaar 50 na Chr. Die oudere documenten zouden dan uit Egypte of Syrie stammen, maar dat is allemaal onzeker.[1]

Of de Didache inderdaad uit verschillende bronnen is samengesteld, wordt ook niet door alle geleerden aanvaard. Sommigen denken dat het document door verschillende redacteuren door de tijd is ontwikkeld. Ook wordt wel verdedigd dat het een zodanige innerlijke samenhang vertoond, dat het gewoon door een auteur is geschreven, misschien gebaseerd op een oorspronkelijke mondelinge vorm van overlevering.[2]

Michael W. Holmes gaat ervan uit dat de Didache kort na het jaar 100 is samengesteld, en dat de oorspronkelijke onderdelen waarschijnlijk uit de apostolische tijd stammen. Holmes noemt het jaar 60 na Chr. Zijn voornaamste argument is dat de organisatiestructuur van de kerk en de aanwezigheid van rondreizende apostelen en profeten in de Didache op een heel vroege datum wijst.[3]

Clayton N. Jefford gaat er ook van uit dat belangrijke delen van de Didache 'waarschijnlijk [...] even oud zijn als de tradities waarmee de apostel Paulus werkte.' Hij gelooft dus dat delen van de Didache ouder zijn dan de brieven van Paulus.[4] Hij veronderstelt dat het proces van de ontwikkeling van de Didache niet later dan het jaar 120 was voltooid.[5]

Didache 6:3-10:7 bevat aanwijzingen voor de liturgie. De meeste aanwijzingen wekken wel sterk de indruk te zijn geschreven voor kerkelijke leiders. Dat is nog niet duidelijk uit de allereerste:
Houdt u verre van vlees dat aan afgoden is geofferd, omdat dit te maken heeft met de verering van dode goden. (Didache 6:3)

Over de doop geeft de Didache nauwkeurig aanwijzingen. Het zegt: ‘Nadat u al deze dingen hebt doorgenomen, doopt…’ (Didache 7:1) De dingen die zijn doorgenomen lijken de hoofdstukken over de christelijke moraal te zijn. Dopelingen moeten eerst goed weten wat voor leven van hun wordt verwacht. Over de doop zelf wordt gezegd in Didache 7:1-4:
Doop in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest,
in stromend water.
Maar als u geen stromend water heeft, doop dan in ander water.
Als u niet kunt dopen in koud water, dan in warm water.
Als u geen van beide heeft, giet dan water over het hoofd, driemaal, in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
En laten degenen die de doop uitvoeren en die gedoopt wordt, vasten, net als alle anderen die dat kunnen.
Je moet degenen die gedoopt wordt, ook zeggen dat hij eerst een of twee dagen moet vasten.

Voor het avondmaal gebruikt de Didache de term Eucharistie. De instellingswoorden voor de beker en het gebroken brood worden precies voorgeschreven:
Voor de beker:
Wij zegenen U, Vader,
vanwege de heilige wijnstok David, uw knecht,
waaraan Gij ons deel hebt gegeven door Jezus, uw dienaar.
U zij de heerlijkheid in alle eeuwen!
Voor het gebroken brood:
Wij zegenen U, Vader,
vanwege het leven en de kennis,
waaraan Gij ons deel hebt gegeven door Jezus, uw dienaar.
U zij de heerlijkheid in alle eeuwen!

Zoals dit brood, dat wij breken,
verstrooid was over de bergen
en werd samengebracht, en één is geworden,
breng zo uw gemeente bijeen in uw rijk,
van de einden der aarde.
Want U is de heerlijkheid en de kracht
door Jezus Messias,
in alle eeuwen der eeuwen! (Didache 9:1-4)

Ik heb hierbij overigens een vertaling gebruikt uit het Dienstboek van de PKN. Daar wordt dit gebed voor de eucharistie uit de Didache gebruikt. Na afloop van de viering, zegt de Didache dat dit gebed moet worden gebruikt:
Wij danken U, heilige Vader, vanwege Uw heilige Naam, die U in onze harten hebt doen wonen, en voor de kennis en geloof en onsterfelijkheid, die U ons door Jezus Christus, Uw Knecht, heeft doen kennen. Aan U de eer in de eeuwen.
Gij, albesturend Heerser, hebt het al geschapen wegens Uw Naam: voedsel en drank hebt Gij gegeven aan de mensen om er van te genieten opdat zij U zouden dankzeggen. Aan ons heeft U gegeven geestelijk voedsel en drank en eeuwig leven door Jezus uw knecht. Bovenal danken wij u omdat U machtig bent. Aan U de eer in de eeuwen.
Gedenk Heer, Uw kerk, om haar te bevrijden van alle kwaad en haar te voltooien in uw liefde; verzamel haar, de geheiligde, uit de vier windstreken naar uw Koninkrijk dat Gij haar bereid hebt; omdat van U is de kracht en de eer in de eeuwen.
Komen moet de genade en voorbijgaan deze wereld. Hosanna de God van David."
Als iemand heilig is, laat hij komen; zo niet; laat hij zich bekeren. Maranatha.(Didache 10:1-6)

Ook deze woorden komen we tegen in liturgien van de PKN. Ik noem deze duidelijke liturgische voorschriften, omdat deze uitgewerkte voorschriften er op lijken te duiden dat er duidelijk leiderschap in de gemeenten was.

Interessant is dat de Didache aan dit laatste voorgeschreven gebed toevoegt: ‘Maar sta de profeten toe om dank te zeggen hoe ze maar willen’. (Didache 10:7) Die vrijheid durft de PKN blijkbaar niet aan. :-)

In de oude gemeente was blijkbaar een categorie gelovigen die in de kerkdienst vrije gebeden bij de Eucharistie kon doen. Die uitspraak vormt meteen ook de overgang in de Didache naar een gedeelte met aanwijzingen over de rol van kerkleiders en rondreizende apostelen en profeten.

Didache 11:1-2 zegt over leraren die niet de leer zoals weergegeven in de Didache onderwijzen, en die niet de liturgische gebruiken handhaven zoals in Didache 1-10 worden beschreven, dat men niet naar hen moet luisteren.

Didache 11:3-12 gaat over hoe om te gaan met rondreizende apostelen en profeten. Apostelen mogen niet langer dan een of twee dagen blijven. Apostelen moeten niet meer dan brood voor hun reis naar de volgende bestemming krijgen. Als ze drie dagen of langer blijven of om geld voor zichzelf vragen, zijn ze blijkbaar valse profeten. De woorden apostel en profeet werden schijnbaar uitwisselbaar geacht. Valse profeten zijn kenbaar aan hun verkeerde levensstijl; mensen moeten wel erg oppassen dat ze de in de geest gesproken woorden van een echte profeet niet van kritiek voorzien, want dat is een onvergefelijke zonde.
13.1-7 Als een ware profeet zich wil vestigen bij een gemeente, moet die gemeente in zijn levensonderhoud voorzien, net zoals het goede leraren moet onderhouden. De profeten ‘zijn als uw hogepriesters’. Als er geen profeten zijn, moeten de gelovigen toch hun eerstelingen geven, maar dan voor de armen.

14:1-2 En wanneer u samenkomt, telkens op de Dag des Heren, breekt dan brood en geef dank [eucharistie]. Maar belijdt eerst uw zonden zodat uw offer zuiver is. En laat niemand die een ruzie heeft met zijn vriend meedoen totdat ze verzoend zijn, opdat uw offer niet wordt ontheiligd.

15:1-2 Stel voor uzelf bisschopen [episkopoi] en diakenen aan die de Here waardig zijn […] Want ze vervullen voor u de taak van profeten en leraren. Minacht ze daarom niet, want ze zijn eerbare mannen onder u, samen met de profeten en leraren.’

De interpretatie van wat de Didache zegt over leiderschap in de kerk wordt enorm beheerst door onze vooronderstellingen.

Bovenstaande gedeeltes wekken de indruk dat de kerk (nog) door veel charismatische rondreizende leiders werd bezocht, maar dat geleidelijk lokaal leiderschap hun rol overnam. Aangezien we uit boekjes als die van Clemens (Rome), Ignatius (Syrie, Turkije) deze indruk niet krijgen, omdat daar het leiderschap al veel meer gestructureerd is, concluderen sommigen dat de Didache waarschijnlijk toch wel een heel vroeg boekje was. Dit is dan onder meer gebaseerd op de vooronderstelling dat de kerk ontstond uit een heterodoxe, niet sterk georganiseerde beweging die zich gaandeweg beter ging organiseren. Maar dan zouden we moeten aanvaarden dat Clemens niet de waarheid spreekt over de rol van de apostelen in de organisatie van de kerk.

Conclusies:

1. Dat de Didache expliciet zegt dat de profeten bij de eucharistie vrije gebeden mogen doen, betekent dat anderen dat niet mochten. Er was dus sprake van een duidelijke hierarchie en liturgische afspraken in de heel vroege kerk na de apostelen.

2. Er was sprake van rondtrekkende apostelen en profeten. Het lijkt of de termen uitwisselbaar waren. Het ging hierbij niet om de oorspronkelijke 13 apostelen, maar om een groep ‘gezondenen’, zendelingen in de meer algemene zin van het woord.

3. Deze rondtrekkende apostelen speelden geen rol in de administratie van de gemeenten. Die rol was weggelegd voor de episkopoi (opzieners of bisschoppen) en de diakenen. Opvallend dat het woord presbyteroi (oudsten, of priesters) niet wordt gebruikt.

4. ‘Stel voor uzelf bisschoppen aan’ hoeft niet te betekenen dat de gemeente zijn eigen leiders uitzocht. Gezien de vroege uitgesproken duidelijkheid over de liturgie, lijkt dit niet waarschijnlijk. Een duidelijke liturgie vooronderstelt duidelijk leiderschap. De aanstelling van bisschoppen gebeurde door andere bisschoppen. Maar de plaatselijke gemeente stelde mannen voor inzegening voor die ze erkenden als goede leiders, wellicht? Die werd dan door de bestaande bisschoppen erkend, of niet. In de oorsterse kerken worden bij de ordinatie nog steeds door de gemeente bevestigd met ‘axios’, ‘hij is waardig’. De gemeente speelt dus een rol in de aanstelling.

Voetnoten:


[1] Jack N. Sparks (ed), The Apostolic Fathers; new translations of these early Christian writings (Nashville, 1978), p. 305.
[2] Michael W. Holmes (ed and translator), The Apostolic Fathers (Grand Rapids, 1992, 2007), pp. 336-7.
[3] Ibid., pp. 337-8.
[4] Clayton N. Jefford, The Apostolic Fathers and the New Testament (Peabody, 2006), p. 20.
[5] Ibid., p. 21.

Geen opmerkingen: