zaterdag 6 februari 2016

Vluchtelingen in Cairo: geen ‘vluchtelingenvraagstuk’

De meeste mensen op aarde wonen het liefst in hun eigen land en cultuur, dichtbij hun eigen familie en vrienden. Wie wegvlucht naar een ander land heeft daar doorgaans echt wel heel sterkte redenen voor. Voor mensen die ontsnappen aan oorlog en honger, bestaat er geen ‘vluchtelingenvraagstuk’. Ze nemen de benen, desnoods met wat risico’s, omdat hun leven en de onveiligheid te ondragelijk is geworden.
Some of our Sudanese church-leaders

Sinds bijna vijf jaar werk ik als Anglicaans priester in Heliopolis, een wijk van de Egyptische hoofdstuk Cairo. In mijn werk heb ik veel met Soedanese vluchtelingen te maken. Momenteel heb ik ruim 1100 Soedanezen als lid in mijn kerk, St Michael and all Angels. Dit heeft me ondergedompeld in hun problematiek als vluchteling, en dat is best een ‘vuurdoop’ geweest. Je krijgt als priester te maken met alle ups en downs van zo’n gemeenschap.

In plaats van een theoretische verhandeling over vluchtelingen, wil ik hier kort een  persoonlijk getint kijkje geven in de keuken van het leven van vluchtelingen waarmee ik dagelijks te maken heb. Dat zijn allemaal mensen van de Omarang-stam uit het (Noord) Soedanese Noeba Gebergte. In mijn werk word ik gemotiveerd door een kluster van beweegredenen: in overeenstemming met het Evangelie (en met mijn ‘baan’) heb ik de zorg voor mensen in nood; alle mensen hebben recht op hulp en bijstand; heden gij, morgen ik; we zitten als mensheid in hetzelfde bootje. En toch, soms denk ik ook bij mezelf, ‘waar doe ik het eigenlijk allemaal voor.’

Vluchteling in Egypte

Mijn Soedanese kerkleden die naar Egypte vluchtten, plaatsten zich daarmee onbedoeld in een bijbelse traditie. Jozef, Maria en Jezus werden politieke vluchtelingen in Egypte. Ze moesten de benen nemen voor de moordlustige dictator Herodes. De Koptische Kerk vertelt dit verhaal met veel traditionele details van generatie op generatie, en legt de nadruk op het feit dat God het land zegende omdat het de heilige familie gastvrij onthaalde.

We weten van Abraham die duizenden jaren eerder vanwege honger uit Kanaän naar Egypte vluchtte, met zijn vrouw en al zijn bezittingen. 'Foei Abraham, ben je een economische vluchteling? Een gelukzoeker?' Hij lijkt wel op een Syrische vluchteling met nota bene een mobiele telefoon! Abraham geraakte al snel in politieke problemen in Egypte en werd door de regering het land weer uitgezet.

Jozef kwam naar Egypte: een duidelijk geval van mensenhandel, want zijn eigen broers hadden hem verkocht. Als buitenlander kwam hij in de gevangenis terecht ‘Zitten onze gevangenissen niet vol buitenlanders?’ Het liep goed af met Jozef want uiteindelijk werd hij een belangrijke adviseur voor de regering en hij redde Egypt van de honger. ‘Goed-opgeleide vluchtelingen kunnen een goede rol in ons land spelen!’

Jozef’s eigen vader en broers kwamen uiteindelijk ook naar Egypte, opgejaagd door de honger in Kanaän. De Egyptische regering stimuleerde de gezinshereniging. ‘Jozef had natuurlijk wel een goede baan en was niet zomaar een bijstandtrekker.’

Na een paar eeuwen waren de Egyptenaren de nakomelingen van Jozef en zijn broers zat; ze waren vergeten wat voor goede economische rol ze ooit hadden gespeeld en dat ze geen vlieg kwaad deden. Ze werden dus steeds slechter behandeld door de Egyptenaren, en dat met de politieke steun van de overheid. Voor veel Soedanezen vandaag de dag is dit de situatie in Egypte. Ze worden door veel Egyptenaren niet gewaardeerd, en het is altijd leuk ze te pesten nietwaar? Het is echt heel normaal voor mijn Soedanese kerkleden om op straat te worden aangesproken - toegeschreeuwd - als ‘ye 3bd’, he slaaf! En mannen, vrouwen en kinderen moeten altijd uitkijken voor de stenen die naar ze worden gegooid. Ze zijn zwart, per slot van rekening.

Alles beter dan Soedan

Stenen naar je hoofd krijgen, en de kanonnade aan scheldwoorden, is altijd nog beter dan de bommen van de Toepolev bommenwerpers die de regering van Khartoum bijna dagelijks naar het Noeba-Gebergte stuurt voor bombardementen op dorpjes, ziekenhuizen, scholen. En beter dan de beschietingen van boeren die gewoon hun land proberen te bewerken. Egypte is dan we geen paradijs, maar het is er veilig.

Arabische vluchtelingen hebben het veel beter in Egypte. Ze zijn niet zwart natuurlijk, maar ze zijn ook veel beter dan de Soedanezen in staat om in de Egyptische economie te integreren. Ze zijn vaak ook met meer geld naar Egypte gekomen dan hun Soedanese collega-vluchtelingen die doorgaans alleen met een koffertje met kleren maar zonder geld Egypte binnenkomen. Dat wil overigens niet zeggen dat de gemiddelde Egyptenaar niet liever minder Syriërs, minder Irakezen, minder Libiërs heeft. Hun aantallen worden doorgaans enorm overdreven, wat waarschijnlijk niet alleen aangeeft dat Egyptenaren vaak moeite hebben met realistische schattingen, maar ook dat ze eigenlijk vinden dat er teveel van die mensen zijn.

Naar schatting zijn er in Cairo ongeveer 12.000 Omarang. Ze strijken bijna allemaal neer in een paar volkswijken ten oosten van Cairo. Vijf jaar geleden waren en maar 2.500 Omarang in deze buurten. In 2011 laaide de burgeroorlog in Soedan weer op, en veel Omprang trokken daarom eerst naar Khartoum, om vervolgens per trein en boot van Aswan in Zuid Egypte te reizen, en vervolgens nog 1000 kilometer naar Cairo.

Onder mijn gemeenteleden zijn opmerkelijke overeenkomsten. Drie-kwart van de ca. 500 kinderen heeft een van de ouders verloren in de oorlog; veel kinderen wonen bij ooms of tantes; niemand durft het onderwerp van de emotionele smart aan te tippen uit vrees voor een vulkaan van pijn. Van de volwassenen hebben velen hun middelbare school nooit afgemaakt - want tientallen jaren van burgeroorlog hebben gezorgd voor absenties op school - als de school niet gebombardeerd was. Veel van mijn volwassen gemeenteleden kunnen dus niet goed lezen en schrijven.

Werk

Gelukkig hebben we ook goed-opgeleide mannen (en zelfs wat vrouwen) in de kerk. Dat zijn de mensen op wie ik kan steunen in het leiderschap. Een van hen, Shawgi Kori, had een goede baan met de Verenigde Naties in Soedan nadat hij in India was opgeleid tot jurist. Op zulke mannen kan ik bouwen.

Toen we vorig jaar voor de kinderen in onze kerk een eigen lagere school opzetten, de St Raphael School, hadden we geen enkele moeite om in onze gemeenschap acht gediplomeerde ervaren onderwijzers te vinden: mannen en vrouwen die in Soedan waren opgeleid en die daar jarenlang op lagere scholen les gaven. Onder onze vluchtelingen is ook een vrouwelijke arts - een steunpilaar voor de gemeenschap.

Maar dan neemt niet weg dat het leiding geven aan deze gemeenschap een stevige kluif is. Gelukkig hebben we een Soedanese priester die zelf uit deze Omprang gemeenschap afkomstig is. Hij is door aartsbisschop Ezekiel van de Anglicaanse kerken in Soedan naar ons gestuurd om mijn assistant-priester te zijn. Maar ook hij is semi-opgeleid en volgt nu in Cairo een theologische opleiding. Bovendien moest hij enorm wennen aan het feit dat de Omarang-gemeenschap in Cairo niet meer dezelfde is als wat ze in Soedan was.

Omdat deze mensen uit hun eigen sociaal-economische context van het Noeba-Gebergte zijn overgeplant in andere omstandigheden in Egypte, is hun wereldbeeld - inclusief hun moraliteit - onder druk komen te staan. Is dat wat je onder alle vluchtelingen ziet? Enerzijds is de interesse in alles wat met de eigen taal en cultuur te maken heeft groot, want het maakt deel uit van de eigen identiteit. Anderzijds, in Egypte is alles anders. De landbouwers wonen nu in appartementen drie hoog, met gas, water en electra. En waarachtig, met een toilet. Vergeleken met het thuisland is in Egypte alles moderner. Vooral voor de jongeren in de kerk heeft dit andere meer geleid tot meer afstand tot hun ouderlijke waardenpatronen. De sociale controle is minder, de vrijheden zijn groter.

Heel opvallend in de Omarang-gemeesnchap in Cairo, is hoe ze voor elkaar zorgen. Uitkeringen van de overheid krijgen ze niet, dus ze moeten hun eigen boontjes doppen. Dat gaat ze niet slecht af, getuige het feit dat mensen alleen in noodgevallen bij ons als kerk aankloppen voor hulp. Dat is dan voornamelijk voor medische noodgevallen. Als vluchtelingen krijgen ze theoretisch hulp van UNHCR maar in de praktijk - door corruptie, is mijn vermoeden - komt nauwelijks hulp onze vluchtelingen terecht. We betalen dus voor tientallen ziekenhuisopnames per jaar.

Opvallend vind ik dat deze Omarang tamelijk goed baantjes kunnen vinden waarmee ze het hoofd boven water houden, zonder enige uitkering. Soedanese vrouwen zin tamelijk gewild als huishoudelijk hulp, en de mannen vinden vaak wel wat als dagloners in de bouw. Daarmee verdient het gemiddelde echtpaar samen per maand iets van LE2.500, net iets minder dan 300 Euro. Dat is niet minder dan waar 90% van de Egyptenaren van moet leven. En je kunt er een mobiele telefoon mee betalen.

Moslims en Christenen

De Omarang in Cairo zijn een afspiegeling van hun stammen in het Noeba-Gebergte, en dus zijn de mensen die hier als vluchtelingen arriveren zowel Moslims als Christenen. Opvallend is dat de scheidslijn tussen Moslims en Christenen gewoon dwars door families loopt, en dat dit weinig invloed heeft op de goede familiebanden. Misschien is dat wel de verdienste van de Soedanese president Omar al-Basheer, die met zijn niet aflatende aanvallen op de Omarang gezorgd heeft dat de leden van die stam zich sterk verenigd voelen in hun verzet tegen de regering van Khartoum. Onlangs organiseerden we in onze kerk een bijeenkomst met alle community-leaders van de Omarang in Cairo: Dat was een bont gezelschap van imams, priesters en predikanten, leiders van het politieke en gewapende verzet tegen de regering-Khartoum, journalisten. Er was geen vleugje spanning tussen deze mannen en vrouwen, want er is een gezamenlijke vijand.

Voor veel moslims in het Noeba-Gebergte is de stap om christen te worden makkelijk gezet. Velen van hen zijn zo beschaamd over de islamitische regering in Khartoum die de aanval heeft ingezet op hun Noeba-Gebergte, dat ze weinig sympathie hebben voor die religie van Khartoum. Ditzelfde proces heeft zich ook voltrokken in Zuid Soedan, sinds 2011 onafhankelijk van Noord Soedan. Toen in de jaren ’80 een burgeroorlog ontstond van het Islamitsiche noorden tegen het merendeels animistische zuiden, zorgde die oorlog dat veel animisten zich tot de kerk keerden - beslist niet de bedoeling van Khartoum.

Tussen het Noeba-Gebergte en Duitsland

Dorpje in het Noeba-Gebergte
De Omarang in mijn kerk zitten gevoelsmatig in een spreidstand; ze leven intensief mee met wat in het Noeba-Gebergte gebeurt. Via internet en telefoon houdt men elkaar op de hoogte van wat gaande is. We weten in Cairo bijna direct wanneer weer een golf van bombardementen plaatsvindt - niet door de wereldpers die zich om het Noeba-Gebegte niet bekommerd, maar gewoon omdat familieleden vertellen waar de bommen vallen en wie er is gedood.

Veel van de vluchtelingen praten graag over terugkeren naar hun vaderland. Als ik ze dan vraag wat hun kinderen ervan denken, dan erkennen ze dat het nauwelijks een optie is. ‘We willen toch goed onderwijs voor onze kinderen? We willen een toekomst voor onze kinderen. dat is gewoon
ondenkbaar als we teruggaan.’ En wat een grote rol speelt is de eerder genoemde modernisering die heeft plaatsgevonden onder de Omarang in Cairo. ‘Mijn kinderen krijg ik echt niet meer op een latrine achter ons huis in de bergen’, vertelde een vrouw me. ‘Ik wil dat soort leven trouwens ook niet meer…’

Dus lokt Duitsland. Dat is dezer dagen het land dat wijd openstaat. Maar ook de Verenigde Staten en Australie gaan door met Omarang toe te laten. Tot mijn verbazing vertrok twee jaar geleden mijn assistent-priester naar Finland. Arme mensen, wat voor leven wacht ze daar. Te koud, te Fins. Maar alles beter dan de oorlog in het Omarang-Gebergte, lijken mijn gemeenteleden te denken.

De ene optie die ze in elk geval niet serieus nemen, is in Egypte te blijven, 'in de regio'. Toch doe ik alles wat ik kan om ze meer vertrouwen, meer bestaanszekerheid te geven in Cairo. In zoveel opzichten is de cultuur hier prettiger voor Omarang dan de individualistische westerse cultuur waar het bovendien in de winter snerpend koud is. Maar ik heb makkelijk praten. Ik ben niet zwart. Ik word niet dagelijks ‘slaaf’ genoemd en ik hoef niet voortdurend op mijn hoede te zijn voor stenen die naar mijn hoofd gegooid worden.

Onze klus

Dus voor zover het in mijn macht ligt, ga ik door om deze gemeenschap hier in Cairo te steunen. Ik wil in elk geval zorgen dat ze niet op kleine bootjes naar Italie gaan. Vanuit Egypte worden veel mensen vanuit Damietta overgebracht, tegen goede betaling uiteraard. Ik weet van geen van mijn Omarang, dat ze dit van plan zijn.

Die gemeenschap van Omprang in Cairo blijft groeien, ondanks dat regelmatig kerkleden naar westerse landen mogen emigreren. Maandelijks stellen een paar nieuwe gezinnen zich in onze kerk voor. De stress om hulp te bieden, om een warme gemeenschap te zijn, om deze vluchtelingen door hun moeilijkste tijd te helpen, is groot. De middelen zijn gering. En we weten ook dat het allemaal tijdelijk is; ze blijven hier niet hangen. Maar het geeft niet. Alle mensen, juist de zwaksten, hebben recht op een arm om de schouders. En voor mij motiveert bovendien het woord van Jezus dat wat we aan de minste doen, we aan Hem doen. In elk mensen zien we Hem, als we die mens dienen. Laat de politici het maar hebben over het ‘vluchtelingenvraagstuk’. Ze hebben een serieuze klus te klaren. Mijn klus, de klus van de kerk, is om mensen in nood bij te staan.