zaterdag 26 februari 2011

Gregorius 1.5: Leiding geven is lijden

Gregorius de Grote
Boek van Pastorale Regels

DEEL 1: Betreffende de kwalificaties van degene die tot een positie van geestelijk leiderschap komt

Para 1: zie hier
Para 2: zie hier
Para 3: zie hier
Para 4: zie hier

Paragraaf 5: Over leiders die anderen kunnen helpen door hun voorbeeld, maar die hun persoonlijk rust verkiezen

Er zijn mensen met ongelofelijke deugden, met grote telenten om anderen te trainen, mensen die in kuisheid vlekkeloos zijn, compleet in de rechte leer, geduldig, oprecht, vriendelijk, strict in hun oordelen...
Als die weigeren een positie van geestelijk lederschap te aanvaarden als ze daartoe zijn geroepen, verliezen ze daarmee de meest van hun giften – gaven die ze niet voor zichzelf hebben ontvangen maar ook voor anderen.

Gregorius wijst hier monniken op de plicht om de gemeenschap te dienen als ze daartoe worden geroepen, lijkt me. Maar ook alle gelovigen die hun persoonlijk geestelijk leven boven dat van anderen plaatsen. God geeft ons genadegaven om anderen mee te dienen, en wie dat niet doet zal ook die gaven verliezen, zegt Gregorius.

‘Als je me lief hebt, voed mijn schapen’, zei Jezus tegen Petrus. Gregorius citeert die woorden van Jezus en concludeert:
Als dus het voeden van de schapen een testament is van de liefde [voor Christus], dan is hij die overvloedig is in deugden maar weigert om de kudde van God te voeden, schuldig aan het niet liefhebben van de Opperherder.

Gregorius wijst vervolgens op de oude wet van Israel dat als iemands broer sterft die een vrouw zonder kinderen achterlaat, hij de vrouw van diens overleden broer moet trouwen om voor nageslacht te zorgen. Dat symboliseert de zorg die rijke gezegende mensen moeten hebben voor andere gelovigen die tekort komen.

Ik zou deze wet, genoemd in Deuteronomium 25, niet snel in samenhang brengen met geestelijk leiderschap in de Kerk van Christus. Voor ons begrijpen van de visie van Gregorius op het belang van geestelijk leiderschap maakt dat niet veel uit.

Gregorius beëindigt zijn oproep om de rol van een publieke functie in de kerk hoog te achten door te wijzen op Christus. Die leefde in de boezem van de Vader en had het daar heel heerlijk, maar omwille van ons was hij bereid in ons midden te komen om voor velen een zegen te zijn.

Leiderschap in de kerk van Christus kan ten koste van jezelf gaan, maar als dat tot welzijn van anderen is, is dat goed. Het is belangrijker dat we anderen helpen om dichter bij Christus te komen dan dat we zelf geestelijk ‘aan onze trekken’ komen.

Geen opmerkingen: