Boek van Pastorale Regels
DEEL 1: Betreffende de kwalificaties van degene die tot een positie van geestelijk leiderschap komt
Para 1: zie hier
Para 2: zie hier
Para 3: zie hier
Paragraaf 4: Het toezicht op anderen kan de concentratie van het denken verstoren
Vaak, als het de taak van toezicht [op anderen] uitoefent, wordt het hart verdeeld door tegengestelde zorgen en de [pastor] is dan niet in staat om zich aan eenduidige zaken toe wijden omdat het denken verward en verdeeld is door vele dingen. […] En altijd, wanneer het wordt afgeleid door ongepaste zorgen, wordt het [hart] ontledigd van gezonde inwending vrees. Het wordt gericht op het regelen van externe zaken en, terwijl het alleen zichzelf veronachtzaamd, weet het hoe het alles moet overwegen behalve zichzelf. Als het denken zich meer betrekt bij wat nodig is aan uitwendige zaken, is het als een man die zo druk bezig is met een lange reis dat hij vergeet waarheen hij gaat. Als gevolg daarvan vervreemdt het denken zich zo van zelfonderzoek dat het lijdt en niet meer weet in welke mate het dwaalt. […]
Dat is het gevaar van geestelijk leiderschap. De aandacht gaat zoveel uit naar de mensen die hulp nodig hebben, dat we ons eigen hart veronachtzamen. Door drukte kan je zelfs niet meer in staat zijn je eigen hart goed in ogenschouw te nemen en te beoordelen.
Vaak, als veel middelen ter beschikking staan en veel kan worden gedaan om de leken onder de indruk te doen zijn, verhoogt de ziel zichzelf in gedachten en he troept daarmee de toorn van de Rechter over zich af, hoewel geen openlijke zonden zijn begaan. Degenen die berecht zit van binnen en wat van binnen zit, wordt geoordeeld. Derhalve, als we delinkwenten zijn in het hart, zijn anderen niet in staat te zien wat we doen, maar we zondigen in de aanwezigheid van de Rechter. […]
Het gebrek aan innerlijk geestelijk leven is geen kleine kwestie. En zeker als je van binnen trots ontwikkeld over hoe je anderen kunt bijstaan, is God als rechter aanwezig. Anderen zien niet wat zich in je hart afspeelt, maar God wel. Gregorius laat vervolgens zien hoe God Nebukadnazar oordeelde omdat die trots was op het Babylon dat hij had gebouwd. Daarmee waarschuwt hij kerkleiders die trots zijn op hoe ze ‘hun’ kerk bouwen.
[Met] deze voorbeelden veroordelen we niet het [ambt] van gezag maar we versterken het hart dat is verzwakt door het verlangen daarnaar. Want niemand die onvolmaakt is moet de positie van geestelijke leiderschap verkrijgen, net zoals iemand die wankelt op vlakke grond zijn voeten niet op een klif zetten.
Het streven naar leiderschap is niet verkeerd, maar wie daarnaar streeft, moet wel een volmaakt iemand zijn. Volmaakt uiteraard niet in absolute termen, maar wat betreft de zaken die Gregorius ter sprake heeft gebracht. Zo iemand moet dus niet trots maar nederig zijn, en zo iemand moet veel tijd (blijven) besteden aan het onderzoeken en in God doen groeien van het eigen hart. Hij moet in staat zijn zich niet door de zorgen voor het pastoraat te laten overweldigen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten