Want Christenen zijn niet onderscheiden van de rest van de mensheid door land, taal of gewoonte. Want nergens wonen ze in hun eigen steden, en ook spreken ze niet een ongebruikelijk dialect, en ze hebben ook geen excentrieke manier van leven. Dit onderwijs van hun is niet ontdekt door het denken en de reflectie van ingenieuze mensen, noch verkondigen ze enige menselijke leerstelling, zoals sommigen doen. Maar terwijl ze leven in zowel Griekse als barbaarse steden, afhankelijk van hun lot, en terwijl ze de plaatselijke gebruiken wat betreft kleding en voedsel en andere aspecten van het leven volgen, laten ze tegelijk hun opmerkelijke en – ik geef het toe – ongebruikelijke karakter van hun eigen burgerschap zien.
Ze leven in hun eigen landen, maar alleen alsof ze daar niet resideren; ze nemen aan alles deel als burgers, en verdragen alles als buitenlanders. Elke vreemd land is hun vaderland, en elk vaderland is hun vreemd. Ze trouwen als ieder ander, en hebben kinderen, maar ze stellen hun nageslacht niet bloot [aan infanticide, JMS]. Ze delen hun eten maar niet hun vrouwen. Ze zijn in het vlees maar ze leven niet naar het vlees. Ze leven op aarde maar hun burgerschap is in de hemel. Ze gehoorzamen de bestaande wetten, maar in hun persoonlijke leven overstijgen ze die wetten.
Ze hebben iedereen lief en door iedereen worden ze vervolgd. Ze zijn onbekend en toch worden ze veroordeeld; ze worden ter dood gebracht, en toch komen ze tot leven. Ze zijn arm, en toch maken ze velen rijk; ze zijn behoeftig aan alles, en toch hebben ze van alles overvloed. Ze worden onteerd en toch worden ze verheerlijkt in hun oneer; ze worden gelasterd, en toch worden ze gerechtvaardigd. Ze worden vervloekt, en toch zegenen ze; ze worden beledigd en toch bieden ze respect. Als ze goed doen worden ze gestraft als mensen die kwaad doen; als ze worden gestraft, verheugen ze zich alsof ze tot leven worden gebracht.
Door de Joden worden ze aangevallen als vreemdelingen, en door de Grieken worden ze vervolgd, maar hen die ze haten zijn niet in staat een reden te geven voor hun vijandschap.
Het is duidelijk dat de schrijver toegang heeft tot de brieven van Paulus, gezien de hoeveelheid citaten die hij in zijn brief verwerkte.
Als je deze opsomming leest zou je makkelijk kunnen denken dat de schrijver wel erg idealistisch is over deze vroege kerkgemeenschap. Het klinkt haast als pochen. Christenen zijn toch wel enorm goede mensen. Nu weten we dat christenen in veel opzichten niet ‘beter’ zijn dan wie dan ook. Toch denk ik dat de schrijver wel een enigszins realistisch beeld geeft.
Mijn stelling is – en die is falsificeerbaar! – dat de Christenen (net als de Joden trouwens) van de eerste eeuwen wel degelijk in moreel opzicht behoorlijk anders leefden dan de heidenen om hen heen. Dat was dan ook precies de reden dat de heiden Diognetus aan de schrijver had gevraagd om uit te leggen hoe het kon dat de christenen zoveel liefde onder elkaar hadden. Hun andere – zorgzame – levensstijl was hem blijkbaar opgevallen.
Schrijver zegt dat de Christenen ‘door Joden worden aangevallen als vreemdelingen’. Ik denk dat we dit misschien wel heel letterlijk moeten nemen. Rond het jaar 200 na Chr. was het aantal Joden in het Romeinse Rijk groot, veel groter dan het aantal Christenen. Omdat onder de Christenen het aantal dat van Joodse komaf was nog immer heel groot was, werd de Kerk gezien als een bedreiging voor de synagoge. De Kerk deed aan schaapjes stelen, en Joden die deel van de Kerk uitmaken, werden door de synagoge in de ban gedaan. Ze werden gezien als heidenen en dood verklaard. De Brief van Diognetus wekt de indruk de indruk dat dit 0ok met geweld gepaard ging. In dit licht, van Joods geweld tegen de Kerk, moeten we misschien ook de negatieve houding van de schrijver van de Brief aan Diognetus jegens het Jodendom beschouwen.
Wordt vervolgd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten