Voor de Griek Diognetus was het daarom helemaal niet vreemd om vervolgens de vraag te stellen waarom het christelijk geloof dan pas zo laat in de wereld kwam, als het de waarheid is. Voor de Grieken was de oudheid van een zaak bewijs van meerwaarde. Een doorgaans prachtig conservatief standpunt.
In hoofstuk 8 vervolgt de schrijver: Niemand kende God voor de komst van diens Zoon. [8:1] Het heidendom met zijn pretentieuze filosofen leert ons niets over God, met zijn belachelijk gewoonte om allerlei aardse voorwerpen tot goden te bestempelen. [8:2-3]
Van de goden van het heidendom zegt de schrijver: ‘Deze dingen zijn slechts de illusies en het bedrog van tovenaars.’ [8:4]
Niemand heeft ooit [God] gezien of gehoord, maar hij heeft zichzelf geopenbaard. En hij openbaarde zichzelf door geloof, wat de enige toegestane manier is om God te zien. [8:5-6]
Het is dus niet toegestaan God te zien door beelden van hem te maken. Alleen het oog van het geloof is aanvaardbaar. Nu gaat de schrijver naar de kwestie van de ‘laatheid’ van het christelijk geloof. Plato kwam veel eerder, Mozes nog eerder, hoe zit dat dan?
Want God, de Meester en Schepper van het universum, die alle dingen maakte en dat in een goede orde, was niet alleen barmhartig maar ook heel geduldig. [8:7]
God was geduldig. Hij had geen haast, lijkt dat hier te betekenen. Want schrijver vervolgt met te zeggen dat God altijd vriendelijk, goed, zonder boosheid en waarachtig is; ‘Hij alleen is goed.’ [8:8]
Want na een geweldig en enorm plan te hebben bedacht, heeft hij dat alleen aan zijn kind gecommuniceerd. [8:9]
God’s plan bestond dus al veel langer – voor Plato, voor Mozes, maar het was nog niet onthuld. Alleen zijn zoon wist het.
Zolang hij zijn wijze plan geheim hield en bewaarde, leek het of hij ons vergat en zich niet om ons bekommerde, maar toen hij het door zijn geliefde kind onthulde en de dingen bekend maakte die vanaf het begin bereid waren, gaf hij ons alles in een keer, zowel om te delen in zijn weldaden als om de zaken te zien en te begrijpen die niemand van ons ooit verwacht zou hebben. [8:10-11]
De Brief aan Diognetus laat vervolgens zien dat in het wachten van de openbaring van God, ook een heilsaspect zat. Het was niet zomaar dat God wachtte.
Dus, nadat hij, samen met zijn kind, alles al gepland had in zijn gedachten, stond hij ons toe, in de voorgaande tijd, om te worden meegesleurd door onze ongedisciplineerde impulsen zoals we maar verlangden, misleid door pleziertjes en lusten, en dat zeker niet omdat hij genoegen schiep in onze zonden, maar omdat hij geduldig was; niet omdat hij instemde met die vroegere periode van ongerechtigheid, maar omdat hij de huidige periode van rechtvaardigheid schiep; opdat wij, die in de voorgaande tijd overtuigd raakten door onze eigen daden dat we het [eeuwige] leven niet waardig zijn, nu door de goedheid van God waardig gemaakt worden, en opdat wij, nadat duidelijk is aangetoond dat we niet in staat zijn het koninkrijk van God uit onszelf binnen te gaan, in staat worden gesteld dat te doen door de kracht van God. [9:1]
Alleen ambtenaren kunnen tegenwoordig nog zulke lange zinnen schrijven. De schrijver geeft aan waarom God geduldig was: dat was hij omdat de mensheid moest zien hoe hopelijk de situatie was. De mensheid is te zondig, en heeft de kracht van God nodig om het Koninkrijk van God binnen te gaan.
Maar toen onze ongerechtigheid vervuld was [dat is, overvloeide, JMS], en hij volledig duidelijk had gemaakt dat het loon – straf en dood – moesten worden verwacht, toen kwam de periode waarin God, naar diens plan, tenslotte zijn goedheid en kracht openbaarde. O, de overvloedige vriendelijkheid en liefde van God! Hij haatte of verwierp ons niet, en hij had niets tegen ons; in plaats daarvan was hij geduldig en afwachtend. [9:2a]
En nu de schrijver heeft uitgelegd waarom God zolang wachtte met de waarheid te onthullen, gaat hij nu zijn visie geven op wat die waarheid van het Evangelie is.
In zijn barmhartigheid nam hij onze zonden op zich. Hij gaf zijn eigen Zoon als losprijs voor ons, de heilige voor de wettelozen, de schuldloze voor de schuldigen, de rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, de onvergankelijke voor de vergankelijken, de onsterfelijk voor de sterfelijken. Want wat anders dan zijn rechtvaardigheid had onze onrechtvaardigheid kunnen bedekken? In wie konden wij, de wettelozen en goddelozen, worden gerechtvaardigd, behalve alleen in de Zon van God? O, zoete ruil! O, het niet te bevatten werk van God! O, de onverwachte zegeningen, dat de zondigheid van velen zouden worden verborgen in de ene rechtvaardige persoon, terwijl de rechtvaardigheid van de ene veel zondaars zou rechtvaardigen! [9:2b-5]
Dat is Paulinische taal! En de verrukte uitroepen als ‘O, zoete ruil’ zouden zou uit de Johannes de Heer bundel kunnen komen, of uit de liederen van Charles Wesley.
Nadat God in vroeger tijd heeft aangetoond hoe krachteloos onze natuur is om het leven te verkrijgen, en nu de kracht van de Redder heeft onthuld om zelfs de krachtelozen te redden, wil God dat om die beide redenen we zouden geloven in zijn goedheid en hem beschouwen als verpleger, vader, leraar, raadgever, genezer, verstand, licht, eer, heerlijkheid, kracht, en leven, en dat we ons niet bekommeren over wat we eten of over kleding. [9:6]
Die laatste woorden refereren aan wat Jezus zegt: zoek eerst mijn koninkrijk en mijn gerechtigheid, en al die dingen [als eten en kleding] krijg je bovendien. De schrijver lijkt klaar met zijn betoog. Nu is de tijd voor Diognetus om een beslissing te nemen. Diognetus heeft gezien dat het heidendom en het Jodendom geen waarde hebben. Hij heeft gezien dat christenen de beste soort mensen zijn. Hij begrijpt nu waarom die christelijke boodschap nu pas bekend is geworden. En dat alle mensen zondaars zijn, maar dat Jezus kan redden door een heerlijke ruil. Het eeuwige leven, ingaan in het koninkrijk van God, ligt voor Diognetus voor het oprapen.
Hoor je langzaam het elektronisch orgel gaan spelen? Het muziekteam sluipt naar voren en stemmige muziek wordt zachtjes ingezet. ‘Heer ik kom tot u....’ Het is tijd voor de ‘altar call’. Tijd om je hand op te steken, of om naar voren te gaan. Daarover volgende keer meer, in onze laatste bespreking van de brief.
Wordt vervolgd
3 opmerkingen:
Yeh, preach it brotha.
Heb die brief eindeijk gevonden op internet. Je schrijft er mooi over. Er komt een tijd broeder, dat je Augustinus gaat lezen en doceren. Ik voel het. :-)
Ha Sjak. Dank voor je gevoel. ik weet het niet. het leven is zo kort.
Jij leeft het leven van minstens honderd personen zoals ik, dus Augustinus moet bereikbaar voor je zjn.
Begin anders met het interview met prof. dr. P. van Gesst in: Rome ontsloten door de Traditie - Van Augustinus tot benedictus XVI, van Dr. ir. J. van der Graaf. Ik moet het nog lezen. Maar ja, een dagje vrij er voor nemen is ook weer zo wat. :-( (uitgave: Artios (2010)
Een reactie posten