Boek van Pastorale Regels
DEEL 1: Betreffende de kwalificaties van degene die tot een positie van geestelijk leiderschap komt
Paragraaf 8: Betreffende degenen die verlangen te besturen en die apostolische teksten gebruiken om hun eigen verlangens te dienen
Paragrafen 1-7, zie hier
Gregorius wijst erop dat mensen die in de kerk leiding willen geven nogal eens wijzen op de tekst van Paulus aan Timotheus waarin hij zegt: ‘als iemand verlangen heeft naar het ambt van opziener, begeert hij een voortreffelijk werk.’ Dat woord opziener is in het Griekes episkopos, waar ons woord bisschop van is afgeleid.
Maar terwijl hij het verlangen prijst, transformeert hij wat hij prijst onmiddellijk in vrees door toe te voegen: ‘Een opziener nu moet onberispelijk zijn.’
Het verlangen naar het ambt is dus goed, maar moet gepaard gaan met een leven dat onberispelijk is. Een zware voorwaarde; wie kan daaraan voldoen?
Gregorius maakt een interessante opmerking die bewijst dat hij geen fundamentalist was. Hij wijst erop dat Paulus’ opmerking moet worden gelezen in de context van het feit dat in die tijd kerkleiders groot gevaar liepen; ‘ze waren de eersten die naar de kwellingen van het martelaarschap werden geleid.’ Wie ondanks die gevaren naar het episcopaat streeft, ‘begeert een voortreffelijk werk’.
Hij die niet het goede werk van de bediening zoekt maar enkel verlangt naar de heerlijkheid van eer, getuigt tegen zichzelf dat hij niet het ambt van bisschop begeert. Want een man houdt niet van het heilige ambt en hij begrijpt het zelfs niet, als zijn streven naar een positie van geestelijk leiderschap wordt gevoed door de gedachte aan het onderwerpen van anderen.
Gregorius zegt dus dat geestelijk leiderschap een goed verlangen is, maar dat het gepaard moet gaan met bereidheid om te leiden in het lijden en niet met het genot van de baas te kunnen spelen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten