Broeders, we moeten over Jezus Christus denken zoals we over God denken, als rechter van levenden en doden, en we moeten degene die onze verlossing is, niet gering achten. [...] We doen er verkeerd aan als we niet erkennen waar vandaan en door wie en naar wat voor plaats we zijn geroepen, en hoeveel lijden Jezus Christus heeft doorstaan omwille van ons. Waarmee zullen we hem dan terugbetalen? [...] Hoeveel heilige daden zijn we hem verschuldigd? Want hij heeft ons het licht gegeven; als een vader heeft hij ons kinderen genoemd; hij redde ons toen wij verloren gingen. [...] Want hij was ons genadig en uit medelijden redde hij ons toen wij geen hoop op redding hadden, als het niet van hem was gekomen - hoewel hij in ons veel misleiding en vernietiging had gezien. [2 Cl 1:1-4,7]
Want als we de wil van Christus doen, vinden we rust; maar als we dat niet doen – als we de geboden ongehoorzaam zijn – zal niets ons redden van eeuwige straf. [2 Cl 6:7]
Als we de wil van de Vader gedaan hebbenen het lichaam rein bewaard en de geboden van de Heer onderhouden, ontvangen we eeuwig leven. [2 Cl 8:4]
Christus, de Heer, die ons redde, werd vlees, hoewel hij oorspronkelijk geest was… [2 Cl 9:5]
Als mensen van ons horen dat God zegt: ‘wat maakt het uit als u hen liefheeft die u liefhebben….’ (citaat van Jezus) [2 Cl 13:4]
Hoewel Clemens het thema van Drie-eenheid niet formeel behandelt, is wel duidelijk uit hoe hij over God de Vader en Jezus Christus spreekt, dat voor Clemens het idee van wezensgelijkheid van die twee steeds duidelijk aanwezig is:
1. We moeten Jezus zien zoals we over God denken
2. God is rechter over levenden en doden, Jezus is dat ook
3. We zijn aan Jezus heilige daden verschuldigd
4. Van Jezus wordt gezegd dat hij ons ‘als vader zijn kinderen noemt’. Een theologische slordigheid die de wezensgelijkheid (op een slordige manier) onderstreept.
5. Eeuwig heil is afhankelijk van het doen van de wil van de Vader. Of van Jezus?
6. Christus was geest voordat hij als mens vlees werd. Hij bestond dus voor zijn geboorte.
7. Een citaat dat van Jezus is, wordt aan God toegeschreven.
Waarmee ik maar even wil zeggen: Bij Nicea (325) omschreef de kerk gezamenlijk en heel formeel en precies wat het over de wezensgelijkheid van Vader en Zoon geloofde. Maar het idee dat dit bij Nicea werd bedacht, en dat keizer Constantijn daarin de hand had, is historisch ridikuul. Maar helaas wordt die historische onzin wel te pas en te onpas door allerlei lui herhaald.
Uiteraard is Clemens niet de enige getuige uit de vroeg kerk na het Nieuwe Testament over dit thema. Ik pak hem nu even beet omdat ik net een les over zijn preek schreef.
2 opmerkingen:
Leuk, wat voor colleges mag je geven? Is het kerkgeschiedenis of meer dogma-geschiedenis?
Ik neem 16 geschriften van 16 kerkvaders bij de kop, en laat de studenten tamelijk veel leeswerk doen. Ik wil ze vooral een plzier geven in de ontmoeting met broeders van 1600+ jaar geleden. Na afloop van elke les stel ik de vraag hoe wat we lazen ons helpt bij het gebruiken van de kerkgeschiedenis, bij onze visie op bijbel en traditie, en hoe het ons vandaag de dag in Egypte helpt.
Een reactie posten