Deel 1
Deel 2
Deel 3
“Dan zal de Heer uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed... en zijn voeten zullen te dien dage op de olijfberg staan...’
Maar dat is toch niet niet gebeurd?? Niet LETTERLIJK? Dat moet dus nog gebeuren!?
Maar wie bepaalt ook weer dat alles ‘letterlijk’ moet gebeuren?
Laat me eerst even naar de context van Zacharia 14:1-2 terugkeren. De manier waarop 2 Makabeeen 5 de gebeurtenissen in Jeruzalem in 167 v. Chr. beschrijft, met tienduizenden doden en tienduizenden die als slaven in ballingschap gaan, kan heel goed een vervulling zijn van de profetie van Zacharia. En dit temeer daar Zacharia 14 ook spreekt over Juda die tegen Jeruzalem strijdt - heel ongebruikelijk. En dit gebeurde in 167 v. Chr.
Dus zou wat toen gebeurde, best de enige vervulling, de echte vervulling, van Zacharia 14:1-2 kunnen zijn. Als je zo duidelijk ziet hoe deze verzen in 167 v. Chr. vervuld werden, dan kan het zomaar zijn dat, zoals wel vaker met profestische woorden het geval is, dit om een voorgoed afgeronde kwestie gaat.
Ik weet wel, leuk idee dat profetie allerlei vervullingen kan hebben – maar dat idee hoeven we niet elke keer uit de kast te halen als dat uitkomt. Ik neem zomaar aan dat de profetie van Jesaja 53, dat de Knecht des Heren zal sterven, niet meerdere vervullingen gaat hebben. Waarom Zacharia 14:1-2 dan wel? Waarom alle profetie over Jeruzalem samenrapen alsof die allemaal over dezelfde (vermeende) gebeurtenis aan het eind vande tijd gaan?
En nadat Jeruzalem zo’n beroerd lot trof door de burgeroorlog van Juda tegen Jeruzalem en de gruwelijke slachtpartij van Antiochus Epiphanes, streed de Heer voor haar in het jaar 167 v. Chr, staande op de Olijfberg. Misschien waren er toch genoeg echte gelovigen over, in overeenstemming met zijn voorwaardelijke belofte van hulp (zie Zacharia 1)
Stond God daar dan fysiek op de berg? Nou, nee natuurlijk. In Amos 4:13 zien we dat God ‘voortschrijdt over de hoogten der aarde’ en Micha 1:3-4 heeft het erover dat de HERE ‘uit zijn woning gaat en neerdaalt en treedt op de hoogten der aarde.’ Daar gaat het beslist NIET over de wederkomst om Israel te redden, maar om Israel te straffen. En de woning van de Heer is daar de tempel in Jeruzalem.
Als we dus lezen dat de HERE staat op de Olijfberg, is het in Bijbels taalgebruik logischer om te denken aan een speciale presentie bij Jeruzalem dan aan een letterlijk op die berg staan. Ook in het Oude Testament waren de gelovigen zich goed bewust dat de onzichtbare God die in de tempel woonde, niet met twee benen op een berg zou staan. Dat is een anthropomorfisme.
Dus gaat het strijden van de Heer en het staan op de Olijfberg in de eerste plaats (of misschien wel alleen) om de uitredding van het volk dat in 167 v Chr. ten onder dreigt te gaan? Het zou zomaar kunnen. Maar de rest van Zacharia 14 lijkt zodanig op Christus te duiden, dat misschien sprake is van een overgang van een concreet vervulde voorzegging van rampen voor Jeruzalem naar een bespreking van uitredding die niet alleen in tijdelijke zin maar in meer eschatologische, eeuwige zin wordt geschetst. Iets wat volgens mij ook in de rest van Zacharia 14 heel goed te zien is.
Wordt vervolgd
Geen opmerkingen:
Een reactie posten