vrijdag 12 december 2014

Terug naar de wortels


Een blog die het zeker waard is om te volgen, is Broodje Paap.  Jaap de Paap trakteert u op leuke goed geschreven artikelen.  Ik kwam vandaag dit tegen in een van zijn artikelen en wilde u het niet onthouden:


Zo sprak ik onlangs een katholiek die vond dat het belangrijk was om terug te keren naar ‘de Bron’. “Nou en of,” riep ik enthousiast, “lekker zorgeloos ronddartelen in het hof van Eden in je adamskostuum! Wie wil dat nou niet?” Ik greep het dichtstbijzijnde vijgenblad en had me al half ontkleed toen bleek dat ik het verkeerd had begrepen. Met ‘de Bron’ bedoelde hij niet de eerste mensen, maar de eerste christenen. Volgens de logica van deze meneer zaten de eerste christenen het dichtst bij ‘de Bron’ en waren zij dus ongetwijfeld kampioenen in christen zijn. Zij hielden een feestmaal en vierden de eucharistie, in overeenstemming met hun Joodse wortels, als het mysterie van de Pascha van Christus. Daar was geen kerkgebouw of tempel voor nodig, en al zeker geen altaar, want offers brengen aan de goden was iets van de heidenen. Ook deden de vroege christenen volgens hem nog niet van die onnozele dingen zoals knielen in de kerk of de handen vouwen tijdens het bidden. Toen het christendom eenmaal staatsgodsdienst was geworden, had het echter allerlei heidense gebruiken geïncorporeerd en daardoor was er ontheiliging in de Kerk gekomen.
Uiteraard is het geloof van de vroege Kerk belangrijk. De eerste christenen hebben de wortels van onze katholieke traditie gevormd. Uit deze wortels is inmiddels echter een prachtige boom ontstaan. Volgens mijn katholieke vriend zijn de takken van deze boom echter verrot en doet ieder takje wat hij zelf wil. De enige weg die de Kerk dus kan volgen om het ware geloof te herstellen, bestaat uit het terugkeren naar die wortels. Dit is natuurlijk een nogal vreemde logica, aangezien bomen helemaal niet terug kunnen gaan naar hun wortels. Zij zijn er uit ontsproten en worden erdoor gevoed. Ik ben in mijn leven al heel wat bomen tegengekomen, maar ik heb er nog nooit eentje gezien die zei: “Verrek, ik wilde helemaal geen eik zijn, maar een spar. Laat ik terug naar mijn wortels gaan en opnieuw beginnen.” Ook volwassen mensen kunnen niet plotseling besluiten om terug te kruipen in de baarmoeder wanneer ze menen dat ze in moreel verval zijn geraakt en terug moeten naar de bron om weer in alle onschuld te beginnen. Zoiets zou ernstig lichamelijk letsel veroorzaken. En zelfs als het fysiek mogelijk was, dan was het onwenselijk omdat het idee van ‘opnieuw beginnen’ altijd met behoud van je levenservaringen moet zijn. Anders zouden we vast telkens weer dezelfde fouten maken. Zelfs als we gedoopt worden en als nieuw mens worden wedergeboren, of als we ontslagen worden van onze zonden in de biecht, gaan we niet een stap terug in de tijd. Ons leven kenmerkt zich door een constante groei. We snoeien onze takken en herscheppen onszelf waar nodig, maar toch bewegen we vooruit. Ik vind het dus maar raar als ik mensen hoor zeggen dat we terug naar onze wortels moeten gaan.

donderdag 4 december 2014

Sola Scriptura?


Regelmatig kom ik christelijke vrienden tegen die het hebben over Sola Scriptura. “Alleen de bijbel”. Alleen de bijbel voor wat? Doorgaans definiëren ze niet duidelijk wat ze met de term bedoelen, maar nogal vaak word de term gebruikt in de persoonlijke context: “Ik met mijn bijbel, samen besluiten we wat we geloven.” En vervolgens worden de meest uniek en nieuwe geloofsstandpunten verkondigd.

Heeft de protestantse reformatie waarin inderdaad over Sola Scriptura werd gesproken, voor dit soort hyper-individualisme en sektarisme gezorgd? Misschien. In elk geval werd de term Sola Scriptura in de reformatie gebruikt om zich schrap te zetten tegen de kerkelijke leer. Daar was in die tijd misschien ook wel wat reden voor, maar wat heeft het opgeleverd?

Ik vind de term Sola Scriptura in elk geval niet erg behulpzaam.

Ten eerste, de kerk van de eerste paar eeuwen had geen ‘bijbel’ zoals wij die hebben. Er waren bijbelboeken die tussen de kerken circuleerden, en de er was weliswaar behoorlijke overeenstemming over welke geschriften tot de heilige schrift moesten worden gerekend, maar er was ook tot in de derde eeuw wel wat onduidelijkheid over. Dit maakt duidelijk dat het ten diepste de kerkelijke gemeenschap was, die besloot wat ‘bijbel’ is en wat niet. Het is dus eigenaardig om vandaag de dag net te doen of de bijbel uit de hemel viel en de kerk slechts eerbiedig ja en amen zei. Sola Scriptura kan in elk geval niet betekenen dat je de bijbel kunt accepteren en uitleggen buiten de kerkelijke gemeenschap om, met je boekje in je hoekje.

Sterker, ik denk dat je de bijbel altijd moet lezen in de context van de kerkelijke gemeenschap. De brieven en boekjes in de bijbel zijn zelden aan een individu gericht; ze zijn gericht aan de gemeenschap waar wij door het geloof bijhoren. Ze waren ook niet bedoeld om privé te lezen, maar om in die gemeenschap voorgelezen te worden. Dus is die gemeenschap ook, om een moeilijk woord te gebruiken, het interpretatieve kader voor goede uitleg.

De bijbel is Gods Woord aan zijn kerk - en ook door zijn kerk. De bijbel ontstond in de gemeenschap van de gelovigen, niet als iets dat van buitenaf naar de kerk werd gestuurd. Het waren de kerkleiders - of dat nu Mozes, Jeremia of Paulus waren - die in relatie tot hun gemeenschap, schreven wat ze schreven.

Me dunkt dat goede uitleg van de bijbel dus alleen plaatsvindt door mensen die deel uitmaken van diezelfde gemeenschap. En in het uitleggen van de bijbel, moeten we altijd kijken naar hoe de gemeenschap voorheen met de bijbel omging. In onze uitleg vandaag willen we niet breken met die kerk die 2000 jaar samen bijbel las en samen de bijbel begreep.

Kunnen we dan niks leren van niet-gelovige theologen? Natuurlijk wel. Kunnen we dan niets leren van mensen die individueel op hun zolderkamer op de betekenis en uitleg van bijbelboeken zwoegen? Natuurlijk wel. Maar mijn criterium voor het begrijpen van de bijbel is toch immer de vraag, hoe de kerk in het verleden omging met dit of dat bijbelboek.

Het is natuurlijk een illusie dat in 2000 jaar christendom, met kerken in alle culturen, iedereen het altijd met elkaar eens kan zijn. Dat was ook nooit zo. Natuurlijk is goede uitleg van de bijbel een oefening in continue trialoog tussen de uitlegger in zijn kerk, de cultuur, en de bijbel zelf. Dus kijken we in elke tijd weer fris, en soms ook wat anders, naar wat van belang is in de bijbel.

Maar er was door alle eeuwen wel altijd een bedding waarbinnen de exegese plaatsvond. De bedding van de wereldkerk. De bedding van ‘samen luisteren en niet alleen’. De bedding van ‘God heeft door de eeuwen zijn kerk bewaard’.

Denk aan de bedding, daar draait het om. Voor mij geldt, laten we het eens zijn over de hoofdzaken, en elkaar ruimte geven in bijzaken. Ik weet, dat klinkt wat simpel en het werkt ook niet altijd, vooral niet als anderen van bijzaken hoofdzaken gaan maken. Hoe kan je dan nog steeds in dezelfde kerk eendrachtig zijn? Het is een worsteling, zeg maar :) We zullen hierover nooit uitgepraat raken.

Natuurlijk, als bepaalde kerken of groepen de bijbelse boodschap klip en klaar gaat tegenspreken, dan moet je zeggen: Sola Scriptura.

Maar dat kan nooit worden gebruikt als rechtvaardiging voor een soort individualistische uitleg. Ook Sola Scriptura is een binnenkerkelijk begrip. Het staat niet in de bijbel, maar is door de kerk vastgesteld.

Als het waar zou zijn dat Sola Scriptura genoeg is voor de kerk, kijk dan eens even naar de spaghetti van protestantse kerken en groepen. De bijbel is voldoende, maar de uitleg is zo verschillend dat we in 1000 kerkgenootschappen uiteen zijn gespat. Wat is dan praktisch de betekenis van dat Sola Scriptura? Het werkt blijkbaar niet voldoende om de wil van God te kennen.

vrijdag 28 november 2014

Cyprianus - Brief 27 - Bisschop Cyprianus aan priesters en diakenen in Rome

Deze brief is geschreven door bisschop Cyprianus aan de geestelijkheid in Rome.

Cyprianus refereert eerst aan een brief die hij eerder aan de geestelijkheid in Rome stuurde, met betrekking tot de discipline in de kerk. (Hij doelt op brief 20) Maar Cyprianus wil de Romeinse geestelijkheid op de hoogte brengen van wat sindsdien is gebeurt. (1.1)

Onze broeder Lucianus, een van de belijders, een man van groot geloof en moed, heeft zich dwaas gedragen; hij is niet goed in de Heilige Schriften thuis. Cyprianus noemt als eerste fout, dat Lucianus zich als leider heeft opgeworpen. In die capaciteit heeft hij namens de martelaar Paulus eigenhandig certificaten geschreven waarin hij en bloc vrede aanbiedt aan gevallenen. (1.1)

Nee, dan deed de martelaar Mappalicus het beter; die gaf in een briefje alleen instructies over zijn moeder en zus die gevallen waren.(En zo hoort het, bij name.) Saturninus, een andere martelaar, gaf ook geen brieven uit toen hij nog leefde. (1.1)

Maar Lucianus heeft namens Paulus in zijn eigen handschrift tal van certificaten uitgegeven, zelfs na de dood van Paulus. Volgens Lucianus op bevel van Paulus. Hij doet hetzelfde namens de belijder Aurelius. Die is ongeletterd, en daarom, zo beweert Lucianus, moet Lucianus die certificaten zelf schrijven. (1.2)

Om deze activiteiten van Lucianus te doen ophouden schreef Cyprianus aan hen een brief (Brief 15), die hij als bijlage bij zijn vorige brief (Brief 20) aan de geestelijkheid in Rome had gedaan.

Lucianus reageerde daarop door namens alle belijders een brief te schrijven, dat is brief 23. Daarmee ondermijnde hij de band des geloofs en het Evangelie. Hij schreef namens alle belijders dat ze samen vrede schenken aan allen (de berouwvolle gevallenen) samen. Daarin zei hij ook dat hen hun wens was dat hun resolutie aan alle bischoppen bekend zou worden gemaakt. Cyprianus voegt deze brief 23 nu ook bij brief 27. (2.1)

Lucianus schreef in zijn briefje de voorwaarde voor die vrede dat het wordt geschonken “aan hen wier gedrag sinds hun fout naar tevredenheid is, zoals je na onderzoek zult zien.” Maar die procedure schept meer vijandschap tegen ons (de bisschoppen). Immers, als wij beginnen met de zaken te onderzoeken op individuele basis, dan lijkt het of we aan velen onthouden wat in hun indruk de martelaren en belijders al hebben geschonken.(2.2)

Als direct gevolg zijn de problemen al begonnen. In verschillende steden in onze province zijn kerkleiders aangevallen door meutes, en ze worden gedwongen om de vrede die naar vermeend martelaren en belijders al hebben geschonken, uit te voeren. Naar hun indruk geschonken eens en voor allen. Ze hebben sommige leiders die niet sterk genoeg zijn, geintimideerd tot onderwerping.(3.1)

Ook Cyprianus zelf staat nu onder grote druk van sommige rebellen die in het verleden moeilijk in toom werden gehouden; ze dringen nu nog meer aan op de vrede die hen is beloofd. Ik stuur jullie ook de kopie van de brief die ik hun stuurde. (brief 26)

Cyprianus stuurt ook de twee brieven van en aan Caldonius (Brief 25 en 26), en de twee brieven van Lucianus en Celerinus aan elkaar.(Brief 21 en 22) Cyprianus vraagt de geestelijkheid in Rome er nota van te nemen dat niets aan zijn aandacht ontsnapt en hij wijst op de wijsheid van Celerinus vergeleken met Lucianus. Hij zegt ook dat Lucianus geen terughoudendheid toont “in zijn bereidheid om een erfenis van kwade wil te schenken die gericht is tegen onze eigen bescheiden persoon.” (3.2)

Volgens Lucianus kan vrede geschonken en zonden vergeven in de naam van Paulus, en dit, zegt hij, op instructie van Paulus. Het is Lucianus ontgaan dat niet de martelaren het evangelie maken, maar dat martelaren door het evangelie worden gemaakt. Cyprianus citeert de apostel Paulus, Gal 1:6ff, waarin de apostel zegt dat mensen die een ander evangelie preken, vervloekt zijn. (3.3)

Cyprianus verwijst naar een brief van de Romeinse aan de Carthageense geestelijkheid (een brief die we niet meer hebben)

en een brief van de belijders Moyses, Maximus Nicostratus en anderen aan Saturninus, Aurelius en anderen. ( die we ook niet meer hebben). Deze brieven hielpen Cyprianus veel in zijn strijd. Deze brief van de Romeinse geestelijkheid aan de Carthageense geestelijkheid arriveerde terwijl Brief 20 van Cyrpianus nog naar hen in Rome onderweg was.

Opmerkingen:
  • Datering: late zomer van 250AD 
  • Cyprianus stuurt veel kopieen van andere brieven om elke onduidelijkheid weg te nemen over het door hem gekozen pad en dat dit het juiste is. Hij leert de Romeinse geestelijkheid hiermee hoe te handelen. 
  • Cyprianus neemt het initiatief om te zorgen dat de bisdommen van Noord Afrika en Rome unaniem zijn. 
  • Deze brief wordt naar Rome gebracht door de nieuw aangestelde geestelijken, de lector Saturus en de onder-diaken Optatus.(zie Brieven 29 en 35.1.1.) 
  • Cyprianus laat ons zien hoe belangrijk voor hem de bijbel is in de geestelijke vorming. 
  • Het gevaar dreigt dat martelaars en belijders de bisschoppen tot uitvoerders van hun plannen maken; Cyprianus moet de structuur van de kerk verdedigen. 
  • opvallend hoe degenen die afgevallen zijn, alles in het werk stellen om weer in de kerk te worden opgenomen, tot aan intimidatie toe. Zegt iets over de visie op eeuwig heil en de rol van de kerk daarbij. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 2 (Letters 28-54) door G.W. Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 44 van de serie Ancient Christian Writers.

donderdag 27 november 2014

Cyprianus - Brief 26 - Bisschop Cyprianus aan priesters en diakenen in Carthago

Deze brief is geschreven door bisschop Cyprianus aan zijn geestelijkheid in Carthago

Alle gelovigen moeten nederig en vreedzaam zijn en beven voor de woorden van de Heer, in het bijzonder wie afvallig zijn geworden. Door echte bekering en totale nederigheid moeten ze de gunst van de Heer proberen te verwerven.

Ik heb een brief gelezen van alle belijders, ze willen dat ik hun brief aan al mijn collegae laat lezen en dat we vrede geven aan hen die gevallen zijn maar van wie, na ons onderzoek, blijkt dat ze nu goed leven. (1.1)

Ik durf zo’n besluit niet te nemen zonder concilie met u allen. Intussen moeten we ons houden aan de brieven die ik jullie hierover schreef. Ik heb die brieven ook aan al mijn collegae gestuurd, en die hebben laten weten het eens te zijn met ons besluit en dat er niet van wordt afgeweken; de vrede moet eerst hersteld, dan kunnen we samenkomen, en elk geval afzonderlijk onderzoeken. (1.2)

Ik voeg aan deze brief mijn twee brieven van en aan Caldonius toe. (1.3)

Lees deze correspondentie voor aan onze broeders opdat zwaan hun eerste zonde niet nog meer zonde toevoegen. Ze moeten geduld hebben. (1.4)

Opmerkingen:
  • Datering: late zomer van 250AD 
  • Cyprianus slaagde er met deze brief niet in de kloof met zijn geestelijkheid te overbruggen. Die schreven aan hem meer vijandige brieven die we niet meer hebben. Zie brief 35. 
  • Cyprianus verwoordt de brief van de belijders nogal selectief. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W. Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.


Cyprianus - Brief 25 - Bisschop Cyprianus aan bisschop Caldonius

Deze brief is geschreven door bisschop Cyprianus aan bisschop Caldonius

Cyprianus prijst Caldonius, voor zijn integriteit en geloof, discretie en wijsheid, en voor zijn kennis van de Heilige Schirften.
Cyprianus zegt dat hij het eens is met het oordeel van Caldonius over hoe te handelen ten aanzien van de vier christenen die hij in brief 24 noemde.
Ze hebben in feite de vrede voor zichzelf hersteld door hun oprechte bekering en glorieuze belijdenis van de Heer. Ze hebben zichzelf gerechtvaardigd door hun eigen woorden, waardoor ze zichzelf eerder veroordeeld hadden. ze hebben al zonden weggewassen, met de hulp van de Heer aan hun kant, ze hebben hun vroegere smet weggeveegd door hun aansluitende vertoon van moed.
Cyprianus vindt dus dat deze mensen niet langer onder de macht van de duivel moeten zijn; door te zijn verbannen en hun bezit te zijn kwijtgeraakt zijn ze weer op de been geraakt en hebben ze hun positie ingenomen met Christus. (1.1)

Cyprianus zegt vervolgens dat hij een vijftal brieven die hij eerder aan zijn geestelijkheid stuurde, ook aan Caldonius stuurt. Deze brieven zijn door die geestelijkheid ‘ontvangen met hun instemming. Ze hebben teruggeschreven zeggende date zich voegen bij het zelfde beleid als dat van ons, in conformiteit met het katholieke geloof.’ (1.2)

Stuur dit document svp aan zoveel mogelijk collegae, zodat ze zich ook houden aan ons beleid in overeenstemming met de voorschriften van de Heer. (1.2)

Opmerkingen:
  • Datering: late zomer van 250AD 
  • Cyprianus gaat ervan uit dat zijn beleid in Carthago door de andere bisschoppen van Afrika wordt gevolgd. 
  • Het is niet duidelijk of Cyprianus vindt dat Caldonius goed heeft gehandeld tav de vier gelovigen - geeft hij in zijn bijgesloten vijf brieven in feite niet aan dat er nog een formele bisschoppelijke handeling moet plaatsvinden? 
  • De vijf brieven waarnaar Cyprianus refereert zijn zonder twijfel de brieven 15-19. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W. Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

Cyprianus - Brief 24 - Bisschop Caldonius aan Cyprianus met zijn priesters in Carthago

Deze brief is geschreven door de Afrikaanse bisschop Caldonius aan Cyprianus met zijn priesters in Carthago

Caldonius wil niet lichtvaardig verzoening schenken aan een viertal christenen die eerst aan de keizer hebben geofferd maar die, toen ze opnieuw getest werden, standvastig bleven en in ballingschap zijn gestuurd. Caldonius meent dat ze door huis en haard op te geven en zich te bekeren en Christus te volgen, hun eerdere fout hebben goedgemaakt.

Het gaat om Felix, assistent van de priesters in de tijd van Decimus. Felix werd naar Caldonius vastgeketend dus hij kent hem goed. Hij is met zijn vrouw Victoria en met Lucius in ballingschap gestuurd voor hun trouwe geloof. Hun bezittingen zijn aan de schatbewaarder [van de stad] vervallen.

Tijdens dezelfde vervolging werd Bona door haar man meegesleurd om te offeren. Ze heeft haar geweten niet besmet maar haar handen werden vastgehouden waardoor in wezen degenen die haar dwongen het offer brachten. Ze riep uit dat ze het zelf niet wilde en is toen in ballingschap gestuurd. (1.1)

Deze vier hebben we om verzoeningen gevraagd. Ze geloven, ze belijden Christus in het openbaar. Ik denk dat ze verzoening moeten ontvangen maar wilde eerst met jou spreken. Als je in de raad tot een besluit gekomen bent, laat het me weten. (1.2)

Opmerkingen:
  • Datering: zomer 250AD 
  • Caldonius is gevangen geweest maar weer vrij, misschien in ballingschap. Hij lijkt niet te weten dat Cyprianus gevlucht is en hij lijkt geen kennis te hebben van eerdere correspondentie van Cyprianus over dit thema. 
  • Dit briefje laat zien in wat een chaos de kerk medio 250 was. 
  • Caldonius was een Afrikaanse bisschop. (zie brief 57) Hij wordt in brief 57 als derde genoemd in een lijst van 42 bisschoppen. Duidt dit op senioriteit? Hij komt in latere brieven een aantal keer voor. 
  • Het briefje is slordig geschreven. Duidt dit op een educatieve kloof tussen Cyprianus en zijn collegae? Of is dit het gevolg van de barre tijden? 
  • Calcedonius schrijft vanuit veronderstelling dat Cyprianus en zijn priesters contact hebben en een concilie kunnen houden. 
  • Voor wie meent dat Rome in de oude kerk de centrale rol speelde moet het lastig zijn dat deze Afrikaanse bisschop om raad vraagt van de Carthaagse bisschop. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W. Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

donderdag 20 november 2014

Cyprianus - Brief 23 - Alle belijders in Carthago aan paus Cyprianus

Deze brief is geschreven door de belijders in Carthago aan bisschop Cyprianus

Dit is een letterlijke vertaling van dit uiterst korte en felle briefje:

Dit is om u te informeren dat wij allen samen vrede hebben geschonken aan hen wier gedrag sinds hun fout naar tevredenheid is, zoals je na onderzoek zult zien. Het is onze wens dat je deze resolutie (Latijn: formam) ook aan de andere bisschoppen bekend maakt, en het is ons verlangen dat je vrede zult hebben met de heilige martelaren. Geschreven door Lucianus, in de aanwezigheid van een exorcist en een lector van de geestelijkheid.

Opmerkingen:
  • Cyprianus zegt in brief 27, dat dit briefje (23) is geschreven als reactie op brief 15. In brief 15 wilde Cyprianus regelingen treffen met de martelaren en belijders, maar zijn pogingen werkten averechts. 
  • Het moet even geduurd hebben voor Cyprianus deze brief in handen kreeg. Er volgde nog wat correspondentie voor hij er op reageerde. 
  • Dit briefje laat zien hoe de martelaren en de belijders een tamelijk hoge status aan zichzelf toekenden; ze gaven zelfs aan een bisschop commandos. Ze proberen zelfs niet vriendelijk of tactisch te zijn. Je kan in elk geval zeggen dat ze zich om de gevallenen bekommerden. 
  • Het was onbeleefd dat de belijders zichzelf eerst noemden in dit briefje. Uit beleefdheid hadden ze eerst de geadresseerde moeten noemen. 
  • Het gebruik van het woord resolutie (formam) is opvallend. Het waren doorgaans de bischoppen die met dat woord hun besluiten in concilies introduceerden. 
  • Lucianus schrijft met twee getuigen. Dat pleit niet voor de kracht van het besluit. Het ging ook nog om ‘lagere’ geestelijkheid.
  • Cyprianus wordt in de aanhef 'papati' genoemd, papa, paus. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W. Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

Cyprianus - Brief 22 - Lucianus in Carthago aan Celerinus in Rome


Deze brief is geschreven door Lucianus, belijder in Carthago aan Celerinus, een belijder uit Rome, als reactie op de brief die Celerinus hem stuurde (brief 21)

Lucianus schrijft dat hij maar een bescheiden belijder is; hij getuigde van de naam van God in vrees, en slechts voor lage ambtenaren. Clericus echter heeft met grote kracht getuigt zodat de slang vluchtte voor zijn ‘woorden en geïnspireerde uitingen.” (1.1)

Jij, Celerinus, hoort als het ware al bij de martelaren. Je vertelde me over de situatie van je zussen en dat heeft ons verontrust. (1.2)

Toen de martelaar Paulus nog leefde zei hij tegen Lucianus, dat als iemand hem om vrede vroeg (voor een gevallene), Lucianus dat in naam van Paulus moest geven. En, volgens Lucianus hebben alle martelaars overeenstemming bereikt en een gezamenlijke brief geschreven om iedereen samen vrede te schenken. (2.1)

Dus, zegt Lucianus, hij heeft al ten gunste van het verzoek van Celerinus besloten vanwege de wens van Paulus. Dat besluit namen ze al toen ze naar de eis van de keizer van honger en dorst moesten sterven. Ze werden in twee cellen opgesloten. Het was daar overvol en heet, maar honger en dorst deden niet hun werk, en de mannen kregen het daglicht weer te zien. (2.1)

Dus schenkt Lucianus vrede aan Numeria en Candida in overeenstemming met de wens van Paulus en de andere martelaren:
  • Bassus stierf in de mijnen, 
  • Mappalicus stierf terwijl hij werd ondervraagd,
  • Fortunio in de gevangenis
  • Paulus na ondervraging
  • Fortunata, Victorinus, Victor, Herennius, Credula, Hereda, Donatus, Firmus, Venustus, Fructus, Iulia, Martialis, Ariston verhongerden in de gevangenis. (2.2)
Lucianus denkt dat hij ook spoedig zal sterven - sinds 8 dagen is hij weer opgesloten. De vijf dagen daarvoor kregen ze slechts weinig brood en water. (2.2)

Lucianus wil dus dat zodra de kerk weer vrede heeft, ze (de zussen) vrede ontvangen in overstemming met de wens van Paulus en nadat hun zaak aan de bisschop is voorgelegd en ze hun schuld hebben beleden. En dit niet alleen voor de zusters van Clericus maar voor alle zusters. (2.2)

Lucianus, samen met zijn collegas, doet de groeten aan Celerinus en ook aan de belijders die bij Clericus in Rome zijn. Onder hen zijn Saturninus (uit Carthago) en zijn metgezellen, en Maris, Collecta en Emerita, Calpurnius en Maria, Sabina, Spesina en de zussen Januaria, Dativa en Donata.

Ook groeten aan Saturus en zijn gezin, en aan Bassianus en alle geestelijkheid, aan Uranius, Alexius, Quintianus, Colonica,

en groeten aan allen die ik nu niet noem. Ik ben zo moe, dus hopelijk vergeven ze me.

Het ga je goed, en ook Alexius, Getulicus en de Argentarius broeders en hun zussen.
Groeten van mijn zusters Januaria en Sophia. (3.1)

Opmerkingen:
  • Medio 250 geschreven. Brief 37 en 39 geven meer informatie over Celerinus; brief 21 over Lucianus. 
  • Opvallend is hoe we een kijkje krijgen in de manier van vervolging en de gevangenis. 
  • Roerend is hoe Lucianus vanuit het gevang schrijf dat hij moe is. 
  • Het is duidelijk dat martelaren enorme geestelijke macht hadden - vergeving van zonden. 
  • Een belangrijke straf voor de christenen was de hongerdood in de gevangenis. 
  • Lucianus belooft vrede aan de afvalligen die terugkeren, maar wijkt niet af van de door Cyprianus gegeven volgorde: eerst vrede voor de kerk, dan terugkeer van de bisschop, schuldbelijdenis, en vergeving. 
  • We krijgen hier enig inzicht in de omvang van de verdrukking - tot nu toe waren er 17 doden op een kerk waarvan naar Cyprianus elders zei, duizenden afvallig waren geworden. 
  • Lucianus laat met zijn groeten zien dat de leiding van de kerken in Carthago en Rome elkaar kende. Er was blijkbaar contact. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W. Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

zondag 16 november 2014

Mythe: Arabieren stammen van Ismaël af

Is de zoon van Abraham en Hagar, Ismaël dus, de vader van de moderne Arabieren? Tegenwoordig verstaan we onder Arabieren de mensen die in de lidstaten van de Arabische wereld wonen. Hun Arabisch-zijn is vooral gedefinieerd door hun paspoort, niet door de taal die ze spreken en ook niet door hun genetische afkomst. Een Arabischtalige Marokkaan, een Irakees die Arabisch spreekt, een Jemeniet, een Egyptische christen die Arabisch als moedertaal heeft, op geen enkele manier kan worden hardgemaakt dat deze mensen van Ismaël zouden afstammen; er stroomt geen druppel bloed van Ismaël door hun aderen.

De Arabieren van vandaag zijn de nakomelingen van stammen en volken die door de eeuwen heen geleidelijk de Arabische taal hebben geadopteerd als hun spreektaal en schrijftaal. Dat is absoluut niet een genetische kwestie, net zo min als we kunnen zeggen dat Surinamers of burgers van de Nederlandse Antillen van de Batavieren afstammen, domweg omdat ze Nederlands spreken of een Nederlands paspoort hebben.

Maar misschien kunnen we zeggen dat de Arabieren in de zin zoals die term heel vroeger werd gebruikt wel de afstammelingen van Ismaël zijn? Ten tijde van de profeet Mohammed, dus in de zesde en zevende eeuw na Christus, waren de Arabieren de stammen die in en om het Arabisch schiereiland woonden en die één van de Arabische dialecten spraken. Maar hoe zouden die van Ismaël kunnen afstammen?

In de tijd van Abraham en Ismaël was het Arabisch schiereiland al lang bevolkt door Arabischtalige stammen. Ismaël kan op hun ontstaan dus geen procreatieve invloed hebben gehad, want zo zit de wereld van het kindjes krijgen niet in elkaar. Er is dus geen historisch of archeologisch bewijs dat Ismaël en zijn nakomelingen de voorvaders waren van de oorspronkelijke Arabieren; ze hebben hooguit op kleine schaal hun genetische sporen aan de bewoners van het Arabisch Schiereiland toegediend. Dat heeft dus, zoals gezegd, niks te maken met de Arabieren van Marokko tot Irak van vandaag de dag.

Wie zijn dan wel de afstammelingen van Ismael? In Genesis 25:12 worden twaalf zonen van Ismaël genoemd. Die trouwden met meisjes uit stammen in het gebied dat nu ruwweg Jordanië is. De stammen die daaruit voortkwamen werden Ismaëlieten genoemd. Assyrische bronnen noemen de Ismaëlieten nog als aparte stam. De bijbel laat zien dat de Ismaëlieten opgingen in de stammen die later de Midianieten werden genoemd, bijvoorbeeld in Genesis 37:25-28 en 39:1 en in Richteren 7:1vv en 8:22-24.

Eeuwen later, zo rond 250 voor Christus, trokken Arabische stammen uit het gebied van Jemen geleidelijk naar het gebied van wat nu Jordanië en Syrië is, om die regio te koloniseren. Daarom kon Paulus, na zijn bekering, zeggen dat hij een paar jaar naar Arabia ging. Hij ging waarschijnlijk naar het gebied ten zuidoosten van Damascus, of naar Jordanië. In de Romeinse tijd waren deze Arabieren, de Nabataers, bondgenoten van de Romeinen. Die Arabieren herinnerden zich hun afkomst uit Jemen en stamden, naar hun eigen zeggen, af van ene Joktan of Kahtan, niet van Ismaël.

De mythe van de Arabische afkomst van Ismaël is vooral door de profeet Mohammed gecreëerd, omdat hij de Arabieren graag als afstammelingen van Abraham wilde zien. ‘De Joden stammen via Izak af van Abraham, dan wij via Ismaël ook’, moet Mohammed profetisch hebben gedacht. Op deze manier kon hij aantonen dat zijn religie net zo goed als de joodse, op Abraham terugging. Mohammed meende dat hij de oorspronkelijke religie van Abraham in eer herstelde. Sommige islamkenners vermoeden dat Mohammed ook van mening was dat het christendom op Abraham terugging. Geloven christenen, zo zou Mohammed hebben gedacht, immers niet in ‘Isa (Ezau), een derde zoon van Abraham? Hij zou dus Ezau en Jezus hebben verward.

Sommige christenen houden de mythe van Ismaël als voorvader van de Arabieren ook in ere en zetten dat vooral in eschatologisch perspectief. Zo zou God in het einde der tijden Israël hebben hersteld, met als duivelse tegenspeler de 300 miljoen Ismaëlieten die rond Israël wonen en die het land de zee in zouden willen drijven. Zo lijkt het net of de Bijbelse geschiedenis van Izak en Ismaël herleeft. Maar of dat waar is?

donderdag 6 november 2014

Cyprianus - Brief 21 - Celerinus van Rome aan Lucianus in Carthago

Deze brief is geschreven door Celerinus, een belijder uit Rome, aan Lucianus, belijder in Carthago

Celerinus schrijft dat hij blij is dat Lucianus is opgepakt en dat hij aan de christelijke belijdenis heeft vastgehouden. Hij is bedroefd dat hij geen bericht van Lucianus heeft gehad sinds hij (in Rome?) afscheid van hem nam. En dat terwijl Lucianus wist dat Montanus uit de gevangenis in Carthago naar Rome zou reizen. (1.1)

Misschien was Lucianus te druk met gericht zijn op de eeuwige kroon? Hoe dan ook, Celerinus zelf schreef wel brieven toen hij nog een belijder was.(1.2)

Celerinus hoopt dat Lucianus spoedig ‘gebaad wordt in dat meest heilige bloed’ van het martelaarschap, maar zo niet, kan hij dan svp terugschrijven? (1.3)

De reden waarom Celerinus schrijft is dat hij zwaar gebukt gaat onder de afvalligheid van zijn zus die het offer heeft gebracht. Celerinus heeft veel voor haar gebeden, gerouwd, en gehuild. Maar vraagt nu van Lucianus dat hij bij God bemiddeld, of dat hij aan de martelaars die al bij de Heer zijn, om die bemiddeling vraagt voor zijn zus. (2.1)

Lucianus kende de zussen van Celerinus goed - Numeria en Candida. Die hadden boete gedaan en goede werken onder onze collega's die vanuit Carthago waren gekomen - die kunnen jullie zelf over hun goede werken vertellen. Daarom geloof ik dat Christus ze nu zal vergeven als jullie, zijn martelaren, voor hun bidden. (2.2)

Lucianus is daartoe heel bekwaam want hij is zelfs als een priester voor de belijders in de gevangenis. God zal hem dus de wensen van zijn hart geven. (3.1)

Dus vraagt Celerinus of Lucianus met zijn belijders wil bidden voor zijn zussen; en dat de eerste die de kroon zal ontvangen, deze zussen Numeria en Candida zal vergeven. In feite, alleen Candida heeft het offer gebracht - Numeria (ook bekend als Etecusa) heeft alleen betaald voor een vals getuigenis dat ze heeft geofferd. (3.2)

De kerkleiders in Rome kennen zaak en hebben de zussen geboden dat ze wachten tot een bisschop is aangesteld. Maar intussen smeekt Celerinus Lucianus dat hij ze volledig vergeeft. (3.2)

Ook Statius en Severianus, belijders die uit Carthago naar Rome zijn gegaan, steunen het verzoek aan Lucianus om voorbede en vergeving voor de zussen. Die zussen hebben vanaf hun aankomst in Rome voor Statius en Severianus, ja voor alle 65 gezorgd. (4.1)

Macarius en zijn zussen Cornelia en Emerita sturen hun groeten. En ook Saturninus - ook een belijder uit Carthago - ook hij vraagt aan Lucianus hetzelfde. Ook Calpurnius en Maria groeten Lucianus..

Celerinus heeft deze brief ook geschreven voor de overigens broeders (in de gevangenis) en vraagt Lucianus de brief aan hen voor te lezen.

Opmerkingen:
  • Medio 250 geschreven. Brief 37 en 39 geven meer informatie over Celerinus; brief 22 over Lucianus. 
  • We weten niet hoe Cyprianus deze brief in handen heeft gekregen. 
  • Het is duidelijk dat martelaren enorme geestelijke macht hadden - vergeving van zonden. 
  • In Rome moesten christenen al voor pasen 250 offers brengen 
  • In Rome was een forse hechte gemeenschap van vluchtelingen uit Carthago 
  • De brief laat zien dat christenen die waren opgepakt en gevangen gezet, soms? vaak? ook weer werden vrijgelaten - ook als ze hun geloof vasthielden. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W. Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

woensdag 5 november 2014

Cyprianus - Brief 20 - Aan de priesters en diakenen in Rome

Deze brief is gericht aan de priesters en diakenen in Rome

Cyprianus heeft ontdekt dat de geestelijkheid in Rome rapporten ontvangt over zijn handelen niet geheel openhartig en accuraat zijn. Daarom schrijft hij nu deze brief - over zijn optreden, zijn zorg voor de kerk, en zijn ijver. (1.1)

Toen het volk in Carthago met geweld en bij herhaling om (de dood van) Cyprianus riep, trok hij zich naar de aanwijzingen van de Heer, terug voor een tijdje. Niet zozeer om zijn eigen veiligheid maar om de algemene vrede van de kerk. Hij was bang dat als hij in Carthago werd gezien, hij daarmee de wanorde zou doen toenemen. Maar hoewel hij lichamelijk afwezig is, is hij in de geest, in daden of in advies dat hij gaf, niet afwezen geweest. Hij bleef voor de belangen van zijn broeders ijveren. (1.2)

De leiders in Rome kunnen zelf beoordelen hoe Cyprianus handelde uit zijn brieven die hij al eerder stuurde, maar voor de zekerheid voegt hij kopieën van 13 brieven toe. (2.1)

Toen martelingen begonnen, reikten Cyprianus’ woorden tot in de gevangenissen om de broeders daar te bekrachtigen en te troosten. Hij ontdekte dat degenen die met woord en daad afvallig waren geworden of wie zijn geweten had besmet met het kopen van certificaten, overal probeerden brieven te krijgen van de martelaars en dat ze de belijders vleiden met hun verzoeken. Gevolg was dat dagelijks duizenden certificaten werden gegeven, tegen de wetten van het Evangelie, zonder onderscheid of onderzoek. Vandaar dat Cyprianus een brief aan de martelaars en belijders schreef waarin hij ze opriep de voorschriften van de Heer te volgen. (2.2)

De priesters en diakenen schreef Cyprianus met gebruik van zijn volle bisschoppelijk gezag omdat sommigen onder hen gehaast weer gemeenschap met de gevallenen zochten. Cyprianus schreef ook de leken in Carthago dat ze de discipline van de Kerk moesten handhaven.(2.3)

Vervolgens gingen bepaalde gevallenen wilde eisen te stellen dat ze weer volledig in de vrede zouden worden hersteld zoals beloofd door de martelaars en belijders; daarbij gebruikten ze zelfs geweld. Cyprianus schreef hierover twee brieven aan de geestelijkheid en hij gaf opdracht dat zijn brieven moeten worden voorgelezen.

Om degenen die zo’n briefje van de martelaars hadden en die op het punt stonden dood te gaan, gaf Cyprianus opdracht dat ze hun schuld konden belijden en onder handoplegging vergiffenis ontvangen, zodat ze naar hun Heer kunnen gaan met vrede. Cyprianus deed dit “om op zekere manier voor het moment hun geweld in te dammen” en hij verzekerd de Romeinse geestelijkheid dat hij hiermee “niet een wet schiep noch zichzelf zomaar als een gezaghebber opwierp.” (3.1)

Cyprianus was echter van mening dat aan de martelaars respect moest getoond terwijl wie gewelddadig naar vrede zochten tot bedaren moesten worden gebracht om totale chaos te voorkomen. Bovendien heeft Cyprianus de brief gelezen die de Romeinse geestelijkheid via de subdiaken Crementius ‘aan onze geestelijkheid’ heeft gestuurd. In die brief adviseerden die Romeinse priesters en diakenen dat wie gevallen was en op het punt stond dood te gaan, troost moesten worden geboden als ze boete deden en als ze graag tot de gemeenschap wilden worden toegelaten.

Dus besloot Cyprianus om die mening te steunen om te voorkomen dat hun acties, die verenigd en harmonie moeten zijn op elk terrein, in enig aspect zouden verschillen. (3.2)

Wat betreft de gevallenen die niet ziek zijn heeft Cyprianus opdracht gegeven dat ze geduld moeten hebben tot hij zelf weer in Carthago kan zijn. Als de kerk weer vrede heeft “kunnen wij kerkleiders bijeenkomen in een grote vergadering, en na met u van gedachten te hebben gewisseld, kunnen we alle zaken die spelen, oplossen. (3.3)

Opmerkingen:
  • Deze brief volgt zeker op brief 19; is dus waarschijnlijk zomer 250 geschreven, juli?? 
  • Aan deze brief gingen wsl. de brieven 8 en 9 vooraf. 
  • Dat Cyprianus aan de priesters en diakenen van Rome schrijft is omdat daar geen bisschop is. 
  • Cyprianus was duidelijk niet blij dat die Romeinse priesters en diakenen rechtstreeks contact zochten met de priesters en diakenen in Carthago, en dat ze zelfs adviezen gaven; maar Cyprianus maakt er het beste van door achter hun adviezen te gaan staan. 
  • Cyprianus krijgt uit Rome het verwijt dat hij nieuwe wetten uitvaardigde en dat hij autoriteit optreedt; blijkbaar was het advies van de Romeinse geestelijken aan die in Carthago niet hetzelfde waartoe Cyprianus besloot. Wilden die Romeinse geestelijken slechts dat de afvalligen ‘getroost zouden worden, en besloot Cyprianus om barmhartiger te zijn? 
  • Zie hoezeer Cyprianus hecht aan de eenheid van de kerk en de eenheid van handelen van de kerkelijke leiders. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W. Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

zaterdag 1 november 2014

Cyprianus - Brief 19 - Aan de priesters en diakenen


Deze brief is gericht aan de priesters en diakenen in Carthago

Cyprianus bedankt ze voor hun brief. Ze hebben geschreven dat ze niet overhaast te werk gaan (met betrekking tot het opnieuw toelaten van gevallenen tot de kerk). Wie boete doet zal nederig, geduldig en gehoorzaam aan de bisschoppen zijn. (1)

In hun brief zeiden de priesters dat er bepaalde mensen zijn die niet willen wachten en onmiddellijk in de kerk willen terugkeren. De priesters vragen om advies, maar Cyprianus zegt dat hij duidelijk genoeg is geweest. Gevallenen die een brief van een martelaar hebben en die dodelijk ziek zijn, mogen hun schuldbelijdenis doen en de priesters en diakenen mogen hun de handen opleggen ter vergeving. Op die manier kunnen ze naar de Heer gaan met de vrede die de martelaars ze hebben beloofd. (2.1)

Wie als gevallene niet zo’n brief van een martelaar heeft moet geduld hebben to de kerk weer vrede heeft; Dit is van belang omdat de kwestie niet alleen een lokale is, maar een die de hele wereldkerk aangaat. (2.1)

De correcte manier van handelen is dat de bisschoppen (“wij leiders”) samenkomen met de geestelijkheid in de tegenwoordigheid van de leken die standvastig zijn. In zo’n heilige vergadering kunnen ze alle zaken beslissen. (2.2)

Laten die gevallenen maar wachten, want ook de belijders die uit hun land zijn verjaagd en die al hun bezit kwijt zijn, zijn nog niet eens naar hun kerk teruggekeerd. En sommige gevallenen willen zelfs voor die belijders terugkeren in de kerk? Als ze zo’n haast hebben kunnen ze krijgen wat ze willen - de strijd gaat nog door; als ze spijt hebben van hun afvalligheid en een sterk geloof hebben, kunnen ze hun kroon reeds ontvangen! (2.3)

Opmerkingen:
  • Deze brief volgt zeker op brief 18; is dus waarschijnlijk zomer 250 geschreven, juni of juli?? 
  • De vervolging in Carthago gaat nog door, hoewel er een mate van normalisatie moet zijn - anders zouden de gevallenen nog niet naar de kerk kunnen of willen terugkeren. 
  • Dat de belijders die zijn gevlucht eerst naar de kerk moeten terugkeren, voor gevallenen weer worden toegelaten, lijkt een kwestie van eer voor die belijders. 
  • Cyprianus heeft geen geduld met de gevallenen die nu al in de kerk terugwillen. Als ze zo nodig vergeving wensen, dan zoeken ze de marteldood maar, lijkt de bedoeling van 2.3. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W. Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

Cyprianus - Brief 18 - Aan de priesters en diakenen

Deze brief is gericht aan de priesters en diakenen in Carthago

Cyprianus klaagt dat hij geen reactie krijgt op de brieven die hij aan de priesters en diakenen heeft gestuurd. Hij wil reactie, omdat hij anders niet goed leiding kan geven aan de gemeenschap. (1.1)

De zomer is begonnen - een tijd van plagen en ziekten - dus Cyprianus wil hulp sturen aan de gemeente.

Wie brieven van martelaars hebben ontvangen - die dus hulp kunnen krijgen via hun bevoorrechte positie bij God - als deze mensen dodelijk ziek worden, hoeven ze niet op de komst van Cyprianus te wachten. Ze kunnen hun zonden belijden voor een priester of desnoods als er geen priester is, voor een diaken. Die legt hun dan de handen op voor vergiffenis, zodat ze in vrede naar de Heer kunnen gaan. (1.2)

De overige gevallenen - mensen die niet zo’n brief van een martelaars kregen - moeten getroost worden door jullie aanwezigheid opdat ze niet hun geloof in de genade van God opgeven. Als ze nederig en oprecht boete doen en goed leven, zullen ook zij erop mogen rekenen dat God voor een oplossing zal zorgen. (2.1)

Over de catechumens, als die ernstig zoek worden: onthoud ze de genade van God niet als ze daarom vragen. (2.2)

Opmerkingen: 
  • Begin zomer 250 geschreven, juni? 
  • Cyprianus doet een compromis: als afvalligen met een brief van een martelaar bijna doodgaan, mogen priesters en diakenen de biecht afnemen en vergiffenis schenken door handoplegging. 
  • Dit lijkt de eerste keer te zijn dat we zien dat een bisschop unilateraal een oplossing voor een groot probleem levert zonder ruggespraak met collega’s. Hij verwijst ook niet naar precedenten. 
  • Er lijkt veel pressie van gevallenen met brieven van martelaars om weer in de kerk opgenomen te worden. (meer hierover in Brief 20.3) 
  • in 2.2 bedoelt Cyprianus zonder twijfel dat zulke catechumens gedoopt moeten worden op hun sterfbed. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W. Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

Cyprianus - Brief 17 - Aan ‘mijn broeders onder de leken' in Carthago

Deze brief is gericht aan de gemeenteleden in Carthago

Cyprianus beschrijft die pijn die afvalligen moeten voelen, en de die gemeente als geheel voelt. Dat veel gemeenteleden zijn gevallen doet Cyprianus zelf ook veel pijn. Maar de wonden die zijn aangericht kunnen worden genezen door de kracht van onze genadige God .(1.1)

Echter, we moeten niets overhaast doen, want als we de vrede (het herstel van die afvalligen) te onrecht afhandelen, kan dit God’s mishagen en toorn des te meer opwekken. (1.2)

De gezegende martelaars hebben Cyprianus brieven gestuurd over bepaalde mensen, met het verzoek om hun verzoeken te onderzoeken. Nadat de Heer vrede aan de kerk geeft en Cyprianus in Carthago kan terugkeren. zullen die verzoeken indvidueel worden onderzocht. Dat zal hij doen in aanwezigheid van de gemeenteleden; hun oordeel zal hij in ogenschouw nemen. (1.2)

Cyprianus geeft gehoord dat bepaalde priesters alweer gemeenschap met de gevallenen hebben; ze brengen het offer voor ze en geven ze de eucharistie. Ze hadden door de bepaalde stadia moeten gaan, dat wil zeggen, boete doen, en in het openbaar schuld belijden nadat hun leven is onderzocht. Ook moeten eerst de handen van de bisschop en de geestelijkheid worden opgelegd. Dat doen deze priesters niet, waardoor ze zich niet aan het evangelie houden, niet aan de brieven van de martelaars, en ze tonen geen respect voor de functie van de bisschop (2.1)

Deze priesters en diakenen hadden dus beter advies moeten geven aan de afvalligen. Cyprianus kent de kudde - hun liefde voor vrede en hun vrees voor God. Als de priesters ze niet hadden misleid - om hun gunst te winnen - zouden deze gemeenteleden nu waken en smeken om het herstel van hun redding. (2.2)

Cyprianus vraagt de gemeenteleden om de afvalligen goed advies te geven, en ze te zeggen dat ze geduld moeten hebben. (3.1)

Cyprianus smeekt de afvalligen om geduld te hebben en te wachten op zijn terugkeer. Dan zal hij, met de andere bisschoppen en een grote groep, de brieven van de martelaars onderzoeken, en handelen in overeenstemming met de discipline van de Heer, en in de aanwezigheid van de belijders, en ook in overeenstemming met het oordeel van de gemeenteleden. (3.2)

Cyprianus eindigt met te zeggen dat hij ook brieven aan de martelaars en de geestelijkheid heeft gestuurd, met het verzoek dat die ook aan de gemeente worden voorgelezen. (3.2)

Opmerkingen:
  • Deze brief hoort bij de brieven 15 en 16. Waarschijnlijk in mei 250 geschreven. 
  • Cyprianus schrijft vriendelijk aan de leken in de kerk - hij gaat er van uit dat ze achter zijn standpunten staan. 
  • Opvallend dat Cyprianus hier over de hoofden van de priesters aan de leken vraagt om wijs advies te geven aan de gevallen broeders. 
  • Cyprianus belooft voor een college van bisschoppen de kwestie van de brieven van de martelaars zal bestuderen. Hij zei dat niet aan de martelaars en de priesters. 
  • De deur voor terugkeer van de gevallenen staat open; Cyprianus suggereert dat fors boete moet worden gedaan, maar hij schrijft de gevallenen niet af. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W. Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.


zondag 26 oktober 2014

Cyprianus - Brief 16 - Aan de priesters en diakenen

Deze brief is gericht aan de priesters en diakenen in Carthago

Cyprianus heeft lang geduldig gezwegen maar aangezien er mensen - priesters - zijn die de eer van de martelaren ondermijnen, de nederigheid van de belijders, en de vrede van de kerk in het algemeen, moet hij nu schrijven.(1.1)

Sommige priesters doen dingen die voorheen nooit werden gedaan - ze matigen zich gezag aan dat enkel de bisschop toekomt. (1.2)

Door dit te doen brengen ze de behoudenis van de broeders in gevaar. Dat Cyprianus’ waardigheid op het spel staat, deert hem minder. Deze priester maken zichzelf een struikelblok voor de gevallenen en bekommeren zich niet om het zieleheil van die gevallenen, maar slechts om hun eigen populariteit. (2.1)

Dat door de verdrukkingen mensen gevallen zijn is erg genoeg. Cyprianus citeert wat bijbelverzen die hun ernstige situatie duidelijk maken - onder meer dat ze niet aan de heilige communie mogen deelnemen. (2.2)

Zulke mensen zouden penitentie moeten doen om met hun gebeden en goede werken de zaak weer goed te maken. Maar door het gedrag van de priesters worden ze misleid tot hun grotere ellende.

“In het geval van minder ernstige zonden, doen zondaars boete voor de gepaste periode en in overeenstemming met de vastgestelde stadia van de discipline van de kerk doen ze in het openbaar schuldbelijdenis en door de oplegging van handen door de bisschop en de geestelijkheid ontvangen ze het recht om weer aan de communie te worden toegelaten.” (2.3)

Maar wat doen de priesters? prematuur, en terwijl de vrede voor de kerk nog niet is teruggekeerd, terwijl de verdrukking doorgaat, worden de gevallenen tot de communie toegelaten en het offer wordt in hun naam gebracht. - terwijl ze eigenlijk nog boete moeten doen,terwijl ze nog schuld moeten belijden, terwijl de bisschop en de geestelijkheid hun de handen nog moet opleggen. (2.3)

In dit geval treft de priesters de meeste blaam, niet die gevallenen. De priesters hadden de waarheid moeten onderwijzen. (3.1)

Het gevolg van deze actie van de priesters is dat ze de indruk wekken dat de martelaren kwade bedoelingen hebben, en ze brengen die martelaren in conflict met de bisschop van God. (3.2)

Deze martelaren hebben me een brief geschreven waarin ze vragen dat hun verzoeken worden onderzocht en om vrede voor de gevallenen, maar dat alleen nadat onze moeder de kerk eerst vrede heeft, en Cyprianus naar de kerk kan terugkeren zonder gevaar. Helaas, deze priesters verenigen zich in gemeenschap met de gevallenen, ze brengen het offer en ze geven hen de eucharistie. (3.2)

En zelfs al zouden de martelaren in hun wensen tegen de wet van God ingaan, dan nog is het de taak van de priesters en diaken om ze wijs te adviseren, zoals in het verleden altijd gebeurde. (3.2)

Om deze reden gaat God in zijn striktheid door met ons dag en nacht te vermanen. Er is sprake van visioenen in de nacht, en overdag krijgen onschuldige jonge jongens de Heilige Geest en in extase spreken ze de woorden van God tot ons. Als ik terugkom zal ik de details vertellen. (4.1)

Als deze priesters doorgaan met hun arrogante gedrag, zal ik het recht gebruiken dat de Heer me gaf, en hun het recht ontzeggen het offer te brengen, tot die mensen hun zaak voor me kunnen bepleiten, voor de belijders zelf, en voor alle mensen, zodra ik bij u terug ben in de boezem van onze moeder de kerk. (4.2)

Over deze kwestie heb ik de materialen en belijders en ook de gewonen gemeenteleden, brieven gestuurd; ik heb ze opdracht gegeven die ook aan u voor te lezen. (4.2)

Opmerkingen:

  • Deze brief hoort bij de brieven 15 en 17. Waarschijnlijk in mei 250 geschreven. 
  • Cyprianus onderstreept zijn bisschoppelijke macht jegens de priesters, omwille van het image van de martelaars en het heil van de gevallenen. 
  • Opvalt dat Cyprianus de deur wijd open houdt voor gevallenen om in de boezem van de kerk terug te keren. 
  • Hoe zou de eer van de martelaars kunnen worden aangetast? Misschien doordat de indruk kan bestaan dat die martelaars zelf wensen dat de gevallenen direct weer in de gemeenschap worden opgenomen? In elk geval enkele martelaren lijken dat ook gedaan te hebben. 
  • Let op hoe Cyprianus enkele ‘charismatische’ gebeurtenissen waardeert. Is dit een teken van ‘montanisme’? 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

maandag 20 oktober 2014

Cyprianus - Brief 15 - Aan de martelaars en belijders

Deze brief is gericht aan de martelaars en belijders in Carthago

Cyprianus zegt de martelaars dat ze de wetten en discipline van de Heer moeten bewaren, vooral omdat ze door hun standvastigheid een voorbeeld zijn voor velen. (1.1)

Cyprianus was er van uitgegaan dat de priesters en diakenen aan de martelaren, terwijl ze in de gevangenis waren, de goed Schriftuurlijk advies zouden geven, zoals dat bij vorige verdrukkingen onder hun voorgangers gebeurde, maar dat is blijkbaar niet gebeurd. Daarom hebben die martelaars nu contact met hun bisschop gezocht, en daarin worden ze tegengewerkt door sommige priesters. (1.2)

De martelaars hebben aan Cyprianus een brief gestuurd met het verzoek dat aan sommige gevallenen (lapsi) vrede wordt geschonken zodra Cyprianus weer in Carthago met de priesters kan vergaderen als de verdrukking voorbij is. Maar sommige priesters hebben, voordat schuld is beleden en boete is gedaan, en voor de oplegging van handen door de bisschop en de priesters tezamen als teken van verzoening, namens die gevallenen het offer gebracht en hun de eucharistie gegeven. Daarmee hebben ze het heilige lichaam van de Heer ontheiligd. (1.2)

Natuurlijk kunnen die gevallenen vergeving ontvangen. Maar de leiders van de gemeente moeten dat doen op basis van de geboden en instructies. Anders zouden de herders van de kudde wel eens de slagers kunnen worden. Door ze weer te aanvaarden worden ze naar hun ondergang geleid als God ermee wordt mishaagd. (2.1)

Die priesters moeten dus maar door de martelaars worden onderwezen. Ze moeten wachten op de juiste tijd, tot er vrede is. De moeder(kerk) moet eerst vrede hebben van de Heer voor het vrede aan haar zonen kan schenken, zoals jullie hebben gezegd. (2.2)

De martelaars staan onder grote druk maar moeten voorzichtig zijn en de daden van elke individu afzonderlijk onderzoeken voor ze een certificaat krijgen waarin ze om vrede (en vergeving) voor de gevallen persoon vragen aan de bisschop. Beloof niets overhaast, dat maakt ons enkel beschaamd voor de heidenen. Dat is in overeenstemming met hun martelaren dit voorheen deden. (3.1)

Cyprianus zegt dat hij ‘bezoeken van God’ heeft waarin hem te kennen wordt gegeven dat hij de geboden van God bewaart, vrij van corruptie en geweld. De meesten van de martelaars in Carthago doen hetzelfde; ze moeten door gaan om de verzoeken die ze krijgen in gebed te overwegen en ze moeten een eind maken aan het profiteren dat ook aan de gang is. (3.2)

Over deze zelfde kwestie heeft Cyprianus ook aan de geestelijken en de leken in de kerk geschreven. Tenslotte waarschuwt hij de martelaars om geen algemene certificaten te geven. Elke persoon voor wie om vrede wordt gevraagd moet specifiek worden genoemd, en niet zus-en-zo-met-zijn-hele-huishouden. Dat zou aan Cyprianus later alleen maar problemen geven, want wie horen er allemaal bij dat huishouden? ”daarom vraag ik aan jullie dat jullie alleen die bij name in jullie certificaten specificeren die je persoonlijk hebt gezien, die je kent en waarvan je hebt opgemerkt dat hun bekering al bijna tot goedmaking heeft geleid.” (4)

Opmerkingen:
  • Deze brief hoort bij de brieven 16 en 17. Waarschijnlijk in mei 250 geschreven. 
  • De verdrukking is blijkbaar geluwd. Er is een levendige ‘handel’ in certificaten ontstaan om weer toegang tot de kerk te krijgen voor de gevallenen. De kerk moet in enorme opschudding zijn; het gaat om veel mensen die terug willen keren. 
  • Zijn de martelaren nog steeds in de gevangenis? Waarschijnlijk wel. Wat is anders het verschil met de ‘belijders’ die worden genoemd? 
  • Zijn de martelaars mensen die op het punt staan dood te gaan en de afvalligen hopen nog voor hun dood vergeving van de martelaren te krijgen? Elders gaat Cyprianus ervan uit dat als de vrede is teruggekeerd hij deze brieven van de martelaars zal bestuderen, maar niet met die martelaars maar met de belijders. 
  • Er worden ook weer erediensten gehouden - gevallenen ontvangenen immers weer de eucharistie. 
  • Cyprianus lijkt geheel de kant van de martelaren te kiezen tegenover de priesters en diakenen. Hij voelt blijkbaar goed aan wie eer toekomt? 
  • In een latere brief 27 zien we dat deze brief 15 een ramp veroorzaakte; hij werd totaal niet goed ontvangen. 
  • Opvallend is dat Cyprianus tamelijk mild lijkt over de gevallenen; ze kunnen terugkeren maar dat moet wel op de juiste manier gebeuren. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

maandag 22 september 2014

Cyprianus - Brief 14 - Aan de priesters en diakenen

Deze brief is gericht aan de priesters en diakenen in Carthago.

Niet alleen zijn de meeste gemeenteleden overweldigd door de storm van verdrukking, maar zelfs een deel van de geestelijkheid. Cyprianus bidt dat degenen aan wie hij schrijft wel stand houden. (1.1)

Hij wil graag snel naar Carthago komen, omdat hij naar ze verlangt maar ook om samen over de zaken van de leiding van de kerk te kunnen spreken. Toch blijft hij zich verbergen, beter om diverse redenen zoals de vrede en veiligheid van allen. Tertullus zal alles uitleggen; hij heeft er bij Cyprianus op aangedrongen om verborgen te blijven, en zeker om niet verschijnen in de stad waar hij werd gezocht en waar zijn naam werd geschreeuwd. (1.2)

Dus moeten de priesters en diakenen de taken van Cyprianus in de stad waarnemen - hun aanwezigheid in Carthago schept geen aanstoot en veroorzaakt nauwelijks gevaar. Ze moeten vooral voor de armen zorgen, voor hen die in de verdrukking stand hielden. (2.1)

De belijders verdienen extra zorg. Er wordt al goed voor ze gezorgd door de broeders, maar er zijn er misschien nog die kleding of eten nodig hebben. Toen ze nog gevangen zaten schreef ik dat ook al aan jullie. Maar zorg wel dat je die mensen goed onderwijs geeft. Ze moeten nederig, bescheiden en vreedzaam blijven. Op die manier bewaren ze hun eervolle naam. (2.2)

Ze moeten Jezus volgen die in zijn lijden niet trots maar nederig werd. Hij waste de voeten van zijn discipelen. (2.3)

De belijders zullen juist na hun overwinning des te meer door de duivel worden aangevallen, dus vermaan ze nederig te zijn. (3.1)

Er zijn belijders die zich arrogant en slecht gedragen, frivool, ruzie-achtig, ze vervuilen de leden van Christus door met vrouwen samen te wonen, en ze laten zich door diakenen en priesters niet gezeggen. Ze moeten uitkijken want ze kunnen uit de gemeenschap worden verwijderd. (3.2)

Donatus, Fortunatus, Novatus en Gordius, vier priesters, hadden aan Cyprianus een brief geschreven met een vraag. Cyprianus wil die niet beantwoorden ‘omdat ik vanaf het begin van mijn episcopaat vastbesloten ben om niets te doen op basis van mijn persoonlijk oordeel, maar alleen met uw advies en de instemming van de mensen.’ Cyprianus hoopt dus snel te kunnen komen om de kwestie samen te bespreken.(4)

Opmerkingen: 
  • Dit is zeker de brief die tegelijk met brief 13 werd verstuurd. voor midden april 250 geschreven. 
  • Was Tertullus uit Carthago naar Cyprianus gegaan om te zien waarom hij niet terugkeerde? 
  • Cyprianus heeft door dat er kritiek op hem is, vanwege zijn afwezigheid. 
  • Er zijn acute problemen die een oplossing nodig hebben, maar we horen niet welke. In de volgende brief (11) die hij schrijft, blijkt dat sprake is van ernstige verdeeldheid. De kwestie was de toelating van gevallen gelovigen tot de gemeenschap, en de rol van belijders en priesters bij die toelating. In volgende brieven komt dit aan de orde. (15 en verder) 
  • Donatus, Fortunatus, Novatus en Gordius waren wsl. de ringleiders van verzet tegen Cyprianus. Clarke geeft in deel 1, p. 266-268 een goed overzicht van de kwestie. 
  • opvallend: de bisschop besluit, clergy adviseert, het volk wordt om instemming gevraagd. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

donderdag 11 september 2014

Cyprianus - Brief 13 - Cyprianus aan zijn broeders, Rogatianus de priester, en de andere belijders

Cyprianus schreef deze dertiende brief aan de broeders, de priester Rogantianus, en aan de andere belijders.

Het is al weer enige tijd geleden dat Cyprianus aan hen schreef. De hele kerk is blij met het standvastige geloof van deze broeders, maar vooral de bisschop, want “de heerlijkheid van de kerk is de heerlijkheid van haar leider”. Deze vreugde zorgt voor de balans want er is verdriet over hen die zijn gevallen door de gewelddadige storm. (1)

Cyprianus waarschuwt de gelovigen dat ze standvastig moeten blijven tot het eind. (2.1)

Wie belijder is, moet oppassen dat hij zich aan het onderwijs van de Heer blijft houden, anders zal Gods genade hun alsnog verlaten. (2.2)

Cyprianus moedigt de lezers aan om nederig, vreedzaam en rustig te blijven. Vooral jullie die belijders zijn en veel respect genieten moeten dat voorbeeld geven. (3.1)

Met veel bijbelverzen laat Cyprianus het belang van een goede levenswandel zien, en hij zegt blij te zijn dat de meesten van hen ook zo leven. (3.2)

Maar Cyprianus heeft gehoord dat sommigen de gemeenschap bezoedelen met hun gedrag. Omwille van hun eigen reputatie moeten geadresseerden de personen vermanen en corrigeren. Cyprianus noemt gevallen van dronkenschap, een moreel losse levensstijl, en iemand die is teruggekeerd naar Carthago na verbannen te zijn als crimineel. (4.1)

Ook zijn er gemeenteleden die opgeblazen zijn en trots. (4.2)

De gelovigen moeten hun Heer navolgen, nederig, vreedzaam en stil. Hoe nederiger iemand is, de meer hij wordt verheven. (4.3)

Ook zijn er tot verdriet van Cyprianus belijders die de tempels van God vervuilen door schandelijk met andere vrouwen het bed te delen. Misschien zijn ze voor hun geweten niet bezoedeld, maar het is ook al een zware zonde om een schandaal te veroorzaken en een slecht voorbeeld te zijn waardoor misschien anderen ten val komen. (5.1)

Belijders moeten ook uitkijken dat ze niet ruziën of jaloers zijn; wie woorden van vrede en goedheid spreekt is een dagelijkse belijder van Christus. (5.2)

Toen we werden gedoopt hebben we de wereld afgezworen, maar dat hebben we nu, na alle testen, pas echt gedaan. (5.3)

We moeten elkaar versterken door elkaar te bemoedigen; en als er weer vrede is en we naar de Kerk terugkeren, gecorrigeerd en hervormd door de verdrukkingen, zullen de mensen ons des te meer bewonderen.(6)

Toen jullie nog gevangen zaten schreef ik aan de priesters en diakenen, en dat heb ik nu weer gedaan. Dat ze jullie alles wat je op gebied van voedsel en kleding nodig hebt, zullen geven. Eerder stuurde ik 250 sestertiën, en nu stuur ik jullie rechtstreeks opnieuw dat bedrag. Victor, de diaken en voorheen een lector die bij me is, stuurt jullie ook 175 sestertiën. Ik ben blij dat onze broeders onderling wedijveren om jullie bij te staan. (7)

Opmerkingen: 
  • De vorige brief waar Cyprianus naar verwijst is natuurlijk brief 6, maar waarschijnlijk voor de martelingen etc. die in de brieven 10-12 worden genoemd. Dus voor medio April 250AD.
  • Toen deze brief werd geschreven waren Rogatianus en de andere belijders uit de gevangenis vrijgelaten.
  • Voor Cyprianus was er maar een kerk en dat was de kerk van de bisschoppen.
  • Iemand die uit ballingschap terugkeerde ging tegen de Romeinse wet in en maakte zich daarmee een crimineel. Cyprianus als aristocraat respecteerde blijkbaar zulke wetgeving.
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.


maandag 8 september 2014

Creationisten zijn veel te modern

Vandaag in het Reformatorisch Dagblad:
De creationistische organisatie Answers in Genesis (AiG) ondervindt de meeste tegenstand van kerken, aldus directeur Ken Ham zaterdag op de UK Creation Megaconferentie in het Engelse Birmingham.
AiG richt zich vooral op kerken. Daarin is volgens Ham het seculiere gedachtegoed verder doorgedrongen dan meestal wordt aangenomen.
De ouderdom van de aarde is volgens Ham hét punt waarop het gangbare wereldbeeld en de Bijbel botsen. „Alle ontstaanstheorieën van christenwetenschappers, behalve die van een zesdaagse schepping, hebben gemeen dat ze op een of andere manier miljoenen jaren in de Bijbel willen stoppen.”
Dat verzet vooral van de kerken komt is toch niet vreemd? Buiten de kerken heeft niemand interesse in dit zogenoemde 'creationisme'.  En ook ik heb geen enkele interesse in dit soort fundamentalisme.  Even vooropgesteld, ik heb ook geen interesse in evolutionisme.

Maar om binnen-kerkelijk verzet tegen AIG gelijk te stellen met secularisme is ook eenzijdig.  Was kerkvader Augustinus seculier? Hij geloofde niet in een schepping in 6x24 uur, in 4004 voor Chr.

Ik geloof van harte het scheppingsverhaal in de bijbel.  God schiep de wereld.  Maar om Genesis 1 en 2 als moderne geschiedschrijving te zien, is onbijbels.  Wie dat doet, is moderner dan hij denkt; hij probeert de bijbel te persen in een 19de eeuwse wetenschapsopvatting.






Cyprianus - Brief 12 - Cyprianus aan priesters en diakenen in Carthago

Cyprianus richt deze twaalfde brief aan zijn priesters en diakenen in Carthago.

Cyprianus beseft dat hij in eerdere brieven ook al aandrong op goede zorg voor wie de Heer beleden en die nu gevangen zitten. Hij zou graag zelf in de stad zijn om de vervolgenden bij te staan maar dat gaat niet door zijn positie. Hij vraagt de priesters en diakenen om in zijn plaats charitatief werk te doen. (1.1)

Speciale zorg moet worden besteed aan de lichamen van hen die in de gevangenis zijn overleden zonder dat ze gemarteld zijn. Deze mensen moeten net als wie ter dood zijn gemarteld, tot de martelaren worden gerekend. Ze waren bereid gemarteld te worden, en dus is hun verdienste even groot als die van wie uiteindelijk werden doodgemarteld.(1.2)

Met wat bijbelverzen moedigt Cyprianus de gelovigen aan tot trouw aan de Heer; de marteldood is glorieus. (1.3)

De prriesters en diakenen moeten de dag waarop de martelaren stierven noteren om hun herinnering te vieren bij de viering van de martelaren. Tertullus, die zorg draagt voor de lichamen van hen die stierven, laat aan Cyprianus hun sterfdag weten. Cyprianys viert met wie bij hem zijn de gaven en offers (Latijn: oblationes et sacrificia) in hun gedachtenis, en hoopt dat spoedig ook in Carthago te doen. (2.1)

Zorg ook goed voor de armen, dat is voor de armen die trouw zijn gebleven aan het geloof. (2.2)

Opmerkingen: 
  • De brief moet ergens in april of mei 250 worden gedateerd maar niet duidelijk is wanneer precies.
  • Duidelijk is dat de aandacht voor martelingen in jaarlijkse herinneringen al normaal was ttv Cyprianus. Romeinen herdachten hun ouders’ geboortedagen. Christenen gedachten de sterfdagen van de martelaren. Dit ging niet om de gewone mis voor overledenen; dit waren jaarlijks festiviteiten.
  • Tertullus hield Cyprianus op de hoogte van de sterfdagen van de martelaren, en vast ook wel van andere dingen die gaande waren in Carthago. Was dit een manier van Cyprianus om te laten weten dat hij wist wat onder de gelovigen gaande was? 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

vrijdag 29 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 11 - Cyprianus aan priesters en diakenen in Carthago in zware verdrukking

Deze elfde brief van Cyprianus is gericht aan de priesters en diakenen in Carthago in zware verdrukking.

Cyprianus spreekt over de noodzaak van voorbede en vasten. (1.1) Er is immers sprake van een verwoestende verdrukking die het grootste deel van de kudde heeft verwoest. Die verdrukking gaat nog door. (1.2)

De verdrukking is de straf van God voor onze zonden, zegt Cyprianus. Hij wijst op een streven naar bezit en winst, trots, tweedracht. Onschuld en geloof zijn daarentegen veronachtzaamd. Iedereen geeft alleen maar om zichzelf. ‘Dus krijgen we het pak slaag dat we verdienen’. (1.2)

Zelfs belijders houden zich niet aan de discipline maar zijn ijdel en onbescheiden. Daarom is de marteling gekomen, martelingen die niet uitmonden in veroordeling en dood, zonder de troost van de dood en de kroon. Slechts enkelen gaf God het voorrecht dat ze onder de martelingen bezweken. (1.3)

Met citaten uit het OT zegt Cyprianus dat het de zonden van de kerk zijn die voor dit oordeel van God zorgen. (2.1)

De enige oplossing is aanhoudend gebed. (2.2)

Cyprianus schrijft deze brief omdat hij een visioen heeft gehad. In dat visioen de woorden “vraag en je zult ontvangen” werden gesproken. De gemeente die daarbij stond kreeg toen opdracht voor bepaalde mensen te bidden, maar hij stemmen waren niet in harmonie en hun wil conflicteerde. De Heer was boos dat zijn gemeente verdeeld was. (3.1)

Het kwaad van de verdrukkingen zou nooit zijn gebeurd als de gemeente eenparig had gebeden. (3.2)

Een ander visioen dat Cyprianus lang voor de huidige problemen had, was dit: Een vader zat naast een jongeman. Die jongeman keek erg bezorgd. Aan de andere kant van de vader stond een andere jongeman met een net waarin hij de omstanders dreigde te vangen. De zittende jongeman was verdrietig omdat zijn voorschriften werden veronachtzaamd; de staande jongeman was blij omdat hij de gelegenheid kreeg van de vader om woest te vernietigen. (4.1) We zien dat dit visioen nu in vervulling gaat. (4.2)

In een derde visioen (?) zag Cyprianus dat de gemeente niet serieus genoeg voorbede doet, en daarom roept hij daar nu toe op. God mint degenen die hij kastijdt; hij doet dat om ze te verbeteren voor hun heil. (5.1)

Onze Heer waakte en bad voor ons, dus moeten wij dat zelf deze te meer doen - bidden tot onze Heer, en via Hem, het goed maken met God de Vader. (5.2)

“Jezus Christus onze Heer en God hebben we als advocaat en voorbidder voor onze zonden, op voorwaarde dat we ons bekeren van onze zonden uit het verleden, dat we belijden en erkennen dat onze huidige overtredingen onze Heer stuiten, en dat we beloven dat we in elk geval in de toekomst in zijn wegen wandelen en zijn geboden vrezen.” (5.3)

Zelfs nu God ons test en kastijdt, beschermt Hij ons. Niets kan ons, die geloven en die vasthouden aan zijn lichaam en zijn bloed, van Hem scheiden. De verdrukking is bedoeld om ons te schiften en om onze zondigheid aan het licht te brengen. (5.3)

In wat schijnbaar een vierde visioen is, zegt de Heer tegen zelfde minste van zijn dienaars, om “niet bang te zijn want er komt vrede, maar er is momenteel een kort uitstel want sommige moeten nog getest worden.” (6.1)

Een vijfde visioen? Cyprianus zegt dat de gelovigen zich ook van teveel eten en drinken moeten onthouden, opdat ze niet worden verleid om minder te bidden. (6.2)

De priesters en diakenen moeten deze brief met de visioenen verspreiden zodat de broeders het kunnen lezen. (7.1)

Een ieder moet niet alleen voor zichzelf maar ook voor de anderen bidden. Als de Heer onze nederigheid en vreedzaamheid en eenheid ziet, als hij ziet hoe de gelovigen zijn gekastijd en aangepast door de huidige verdrukkingen, zal Hij ons beveiligen van de aanvallen van de vijand. Als we zijn gedisciplineerd zal hij ons vergeven. (7.3)

We moeten eensgezind de Heer bidden om uitredding. Dat past mensen die zich bevinden “temidden van de klaagzangen van de gevallenen, en het beven van het overblijfsel dat er nog is, temidden van de menigte van hen die flauwgevallen en verwoest terneerliggen, en de kleine groep die nog standhoudt.” (8)

We moeten bidden dat vrede snel wordt hersteld, dat spoedig hulp komt op de plaatsen waar we ons verborgen houden, en voor het herstel van de Kerk, de zekerheid van onze redding, heldere lucht na regen, licht na duisternis,een zachte rust na een wilde storm. Dat de blasfemie van de verdrukkers wordt verslagen, de bekering van wie gevallen zijn wordt hersteld, en dat het sterke geloof van wie volharden zal worden verheerlijkt. (8)

Opmerkingen: 
  • Deze brief werd waarschijnlijke tegelijk met Brief 10 verzonden. Cyprianus had de gewoonte om tegelijk brieven aan de (vrije) priesters en aan de belijders in de gevangenis te sturen. (5 en 6, 13en 14, 15 en 16) 
  • Datering midden april 250? 
  • De situatie voor de kerk in Carthago is nu verschrikkelijk. En tegelijk zijn sommige standvastige belijders trots - misschien wel omdat ze zich trouw hebben getoond? 
  • De meerderheid van de gemeenschap lijkt gevallen te zijn voor de druk om te offeren. 
  • Grote nadruk op de noodzaak van eengezindheid en gebed 
  • Ik suggereer dat Cyprianus misschien wel naar 5 visioenen verwijst. Het zijn er in elk geval twee. Misschien dat de andere gedeelten die ik als visioenen of ‘woorden van de Heer’ herken, daar onderdeel van zijn. 
  • In een tijd van enorme terreur tegen de kerk is mogelijk dat Cyprianus ‘ze ziet vliegen’ - maar het kan ook dat in die situatie de Heer extra nabij is. Hoe de lezer dit ziet is afhankelijk van het geloof van de lezer. 
  • De houding van Cyprianus om de zware verdrukking een straf van God voor de zonden van de kerk te noemen, lijkt me bijzonder onpastoraal. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

dinsdag 19 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 10 - Aan de belijders in de gevangenis in Carthago

Deze tiende brief van Cyprianus is gericht aan de belijders in de gevangenis in Carthago

Cyprianus prijst de belijders gelukkig wegens hun geloof en hun kracht. Hij zegt dat namens ‘onze Moeder de Kerk’. Het is nog maar kortgeleden dat een aantal gelovigen die vastbesloten was in hun belijdenis in ballingschap gingen om hun straf te ontlopen. Maar een belijder zijn is, nu Cyprianus dit schrijft, moeilijker geworden - ‘het vereist meer moed’, maar het geeft ook meer eer. ‘De strijd is toegenomen, en daarmee de heerlijkheid voor de strijders.’ Er is sprake van martelingen.(1.1)

Sommigen van jullie in de gevangenis hebben hun kroon reeds ontvangen. Cyprianus moedigt de andere in de gevangenis aan om het geloof standvastig vast te houden. (1.2)

Er is sprake van ‘de hardste ondervragingen’, ‘martelingen, ‘kwellingen’, ‘hardste slachtpartij’. Maar dit bracht de mannen van God des te sneller bij hun Heer. (2.1)

Cyprianus spreekt vol lof over de wonderlijke manier waarop de christenen ondanks de vreselijke martelingen standhielden, waarmee ze de daders overwonnen. (2.2) Christus, de Geest en de Vader zijn in hun midden als ze de tot aan de overwinning strijden voor hem. (2.3; 3)

Cyprianus beschrijft vervolgens de ene martelaar Mappalicus die de proconsul toeriep, ‘de strijd zal je morgen zien’. Dat gebeurde inderdaad; de dag daarop kreeg hij zijn kroon. (4.1) ‘Dit is de strijd van ons geloof, waarin we strijden, waarin we verwinnen, waarin we gekroond worden.’ (4.2)

De apostel Paulus streed deze strijd. Het was voorspeld door de profeten, getoond door de Heer, uitgevoerd door de apostelen. Mappalicus zegde de strijd aan de proconsul aan. (4.3)

Cyprianus moedigt de overigen in de gevangenis aan om Mappalicus en de anderen die met hem martelaar werden, te volgen in geloof en geduld. Hij roept ze op om door hun standvastigheid de vastberadenheid van de andere gelovigen te versterken. ‘Als het gevechtsfront u roept, als de dag van uw conflict komt, strijd het gevecht dapper, voer de oorlog resoluut.’ Cyprianus onderstreept opnieuw hoe nauw de Heer zelf betrokken is bij het geloofsgevecht voor hen die in de gevangenis zitten. (4.4)

De gevangenen moeten niet teleurgesteld zijn als er weer vrede komt, voordat van hen de eindstrijd verwacht wordt. God kent hun hart en op grond daarvan bepaalt hij wie de kroon krijgt. (5.1)

De Kerk is gezegend, eerst door het witte kleed van de goede daden van de heiligen, en nu ook door het rode gewaad van de martelaren. Laat een ieder streven naar het verkrijgen van de kroon. (5.2)

Opmerkingen: 
  • Deze brief dateert van kort na 17-19 April 250, toen Mappalicus werd gedood. Die datum is al vroeg in de kalender der martelaren gezet. 
  • Mappalicus en zijn metgezellen zijn de eerste martelaren in Carthago. In een latere brief (22) zien we Mappalicus als tweede in een lijst van 17 slachtoffers. Ze waren overigens niet ter dood veroordeeld maar stierven als gevolg van de gevangenis en marteling. 
  • De militaire taal is opvallend - een getuigenis van de strijdvaardigheid van de kerk. 
  • Deze brief is gevonden in een donatistische verzameling van brieven van Cyprianus. 
  • De eerst golf van verdrukking vanaf januari 250 deed de Romeinen de gelovigen in ballingschap sturen; nu gingen ze de gevangenis is en wachtte martelaarschap (april 250). 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

zaterdag 16 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 9 - Cyprianus aan priesters en diakenen in Rome

Deze negende brief van Cyprianus is gericht aan de priesters en diakenen in Rome.

Cyprianus wist niet wat met zijn Romeinse collega was gebeurd maar heeft dankzij een brief van de priesters en diakenen van Rome, verstuurd via de subdiaken Crementius, het verslag van zijn martelaarschap gekregen. (1.1)

Cyprianus feliciteert de kerk in Rome met het geweldige voorbeeld van hun bisschop, en zegt dat diens onwankelbaar geloof en deugd een voorbeeld is. (1.2)

Cyprianus kreeg tegelijk een brief onder ogen die schijnbaar uit Rome was verzonden via Crementius, maar hij is daar niet zeker van; hij stelt vragen bij het handschrift, de inhoud en het feitelijke papier. Hij stuurt die brief dus naar Rome terug ter controle. Cyprianus vermoedt dat met de originele versie gerommeld is; hem is niet duidelijk wie de afzenders en wie de geadresseerden zijn. (2.1)

‘Het is een uiterst zware zaak als de waarheid van een kerkelijke brief is gecorrumpeerd door valsheid of fraude. […] Onderzoek dus het handschrift en de slotconclusies om te zien of dit van jullie afkomstig is en schrijf ons terug wat de waarheid in deze zaak is.’ (2.2)

Opmerkingen: 
  • Cyprianus heeft een verslag gekregen van de dood van bisschop Fabianus, en een brief die hij niet thuis kan brengen. Gaat dit om brief 8? Was hij niet blij met de inhoud die nogal wat kritiek op zijn vlucht inhield? Kon hij niet geloven dat Rome dat zou schrijven? Geeft hij ze een kans daar afstand van te nemen? In ieder geval lijkt deze brief 9 geen vriendschappelijke brief, maar eerder onverholen kritiek op hoe Rome Cyprianus bejegende. 
  • Fabianus werd in januari 250 gedood. Hoorde Cyprianus pas 6 maanden later over de toedracht? Dat bewijst dan wel hoe de verdrukking de normale communicatie tussen de kerken bemoeilijkte. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

vrijdag 15 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 8 - Kerk in Rome aan de kerkleiders in Carthago

Deze achtste brief is een vreemde eend in de bijt; het is een brief van de kerk in Rome gericht aan de kerkleiders in Carthago.

De kerk in Rome heeft van subdiaken Crementius gehoord over de situatie in Carthago en stuurt daarom - waarschijnlijk via deze zelfde Crementius - een brief.

Ze hebben in Rome van Crementius gehoord ‘dat de gezegende papa’ (paus) Cyprianus zich verscholen houdt en ‘het wordt volgehouden dat hij daar zeker goed aan heeft gedaan om de speciale reden dat hij een prominente persoon is.’ (1.1)

‘Maar feit is dat de strijd nu nabij is die God heeft toegelaten…’ God wil dat door deze strijd engelen en mensen zien dat de overwinnaar zijn kroon ontvangt, en dat degene die verliezer is, de straf krijgt.’ (1.1)

‘Wij zijn nu duidelijk de kerkleiders en het is onze taak om over de kudde te waken […] in de plaats van onze herders.’ De brief waarschuwt ervoor om die taak niet te veronachtzamen. (1.1)

De brief haalt vervolgens een aantal bijbelverzen aan over Jezus als Goede Herder die zijn leven inzet voor zijn schapen, en dat hij Petrus aanstelde als herder. Dat hij en de andere apostelen goede herders waren blijkt uit de manier waarop ze om het leven kwamen. (1.2)

Dus is de vraag aan de lezers, om geen huurlingen maar goede herders te zijn. De gemeenteleden lopen groot gevaar om aan afgoderij te gaan doen als ze van de leiders van de kerk niet worden aangemoedigd standvastig in het geloof te zijn. (2.1)

Er komen veel reizigers uit Rome naar Carthago, waardoor de kerkleiders daar kunnen weten dat Rome dit niet slechts zegt, maar ook zelf doet in het zicht van wereldlijke gevaren. ‘We houden de vrees voor God voor ogen en eeuwige straffen, in plaats van vrees voor mensen en kortstondig lijden. We verlaten onze broeders niet maar we moedigen ze aan om standvastig te zijn in het geloof en, wat onze taak is, om bereid te zijn met de Heer te wandelen.’ (2.2)

Sommige gelovigen in Rome waren al onderweg om de verplichte rituelen uit te voeren, en de kerkleiders konden ze daarvan weerhouden.

De kerk in Rome staat sterk, hoewel sommigen zijn gevallen uit vrees voor de terreur - zowel prominente personen als mensen die bang waren voor andere mensen.

Wie zijn gevallen (Latijn: lapsi) zijn ‘gescheiden van ons’ maar we proberen ze te overtuigen om penitentie te doen, ‘in de hoop dat ze op de een of andere manier in staat zijn vergeving te winnen van Hme die dat kan geven.’ Als we ze aan hun lot zouden overlaten, vrezen we, zouden ze nog zondiger kunnen worden. (2.3)

Dus roept de kerk in Rome de leiders van de gemeente in Carthago op om op soortgelijke manier de gevallenen te bemoedigen, hun harten te hervormen zodat als ze een tweede keer gearresteerd worden, ze ‘belijders’ zullen zijn en daarmee hun eerste vergissing goedmaken. (3.1)
  1. Wie ziek zijn van degenen die gevallen zijn maar die nu bezig zijn met penitentie en die verlangen naar communie moet je ‘troost’ brengen. (3.1)
  2. Jullie moeten ook zorgen voor de weduwen en anderen die niet voor zichzelf kunnen zorgen, en ook voor wie in de gevangenis zitten of wie uit hun huizen verdreven zijn. (3.1)
  3. Wie catechese doen en ziek worden moet je niet hun hoop ontnemen, maar ze troost brengen. (3.1)
  4. Wie de lichamen van martelaren verzamelt om te begraven - een heel gevaarlijks taak - kan verzekerd zijn dat hij een goede dienaar van God is die een groot loon wacht. (3.2)
De broeders in ketenen sturen u groeten, evenals de priesters en de hele kerk. (3.3)

Voor jullie informatie, Bassianus is gearriveerd.

Stuur zoveel mogelijk kopieen van deze brief rond, of schrijf zelf brieven, of stuur een bode, zodat ze moedig standhouden. (3.4)

Opmerkingen:
  • Cyprianus houdt zich verscholen buiten Carthago; in Rome zitten gelovigen in de gevangenis en de situatie daar is penibel. 
  • De brief lijkt nauwelijks onder de oppervlakte heel kritisch over Cyprianus die bij zijn kudde is weggevlucht. In andere brieven doet Cyprianus zijn best te laten zien dat hij het beste met de kerk op het oog had en niks anders; toch was een deel van zijn priesters en diakenen kritisch. 
  • Opvallend is verwijzingen naar de marteldood van Petrus door deze kerk in Rome. 
  • Bisschop Fabianus van Rome was in januari 250 gedood. Pas in maart 251 zou een opvolger worden gekozen. 
  • Let op de pastorale bezorgdheid over de lapsi - de brief ademt een geest van verzoening 
  • Wat betreft de datering, we zien dat de verdrukking in een gevorderd stadium is. Er wordt geofferd, er zijn gevangenen, er is kans op een tweede arrestatie, er zijn doden en het begraven van de doden is een gevaarlijke klus. 
  • GW Clarke dateert de ontvangst van deze brief rond end juni-begin juli 250AD. 
  • Dit is eerste keer dat een subdiaken wordt genoemd - een assistent van een diaken. Werden blijkbaar als postbodes gebruikt. 
  • Onduidelijk is of Crementius een subdiaken uit Rome of uit Carthago is. 
  • Interessant dat Rome voor de bisschop van Carthago de term ‘papa’ (paus) gebruikt. Pas in de 11de eeuw kreeg dit woord in Rome de technische betekenis die het nu nog voor Rome heeft.
  • Wie is Bassianus?  Misschien ontdekken we dat later. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

dinsdag 5 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 7 - Zorg voor weduwen, zieken, armen, vreemdelingen

Deze zevende brief van Cyprianus is gericht aan de priesters en diakenen in Carthago.

Cyprianus mist de priesters en diakenen maar kan niet naar de stad terugkeren uit vrees dat dit de vrede van de gelovigen in gevaar brengt. ‘Wat ik vrees is dat mijn aanwezigheid een uitbraak van geweld en weerzin onder de heidenen kan veroorzaken’.(1)

Alleen als priesters en diakenen hem schrijven dat de rust is teruggekeerd, zal hij terugkomen, of als de Heer hem zelf een teken geeft. (1)

Cyprianus bindt de priesters en diakenen op het hart om nauwkeurig te zorgen voor weduwen, zieken en armen en om financieel zorg te dragen voor vreemdelingen die dat nodig hebben. Daarvoor moeten ze de persoonlijke fondsen gebruiken die Cyprianus bij priester Rogatianus heeft achtergelaten. Via de acoliet Naricus stuurt Cyprianus meer geld naar Rogatianus om te zorgen dat het charitatieve werk onder de behoeftigen kan doorgaan. (2)

Opmerkingen: 
  • Cyprianus houdt zich verscholen buiten Carthago en schrijft aan priesters en diakenen die in Carthago voortgaan met hun werk. 
  • Deze brief zal ongeveer tegelijk met brief 4-6 geschreven zijn, in de verdrukking onder Decius. Cyprianus hoopt nog spoedig te kunnen terugkeren en er is nog vrede onder de christenen. E is ook nog geen sprake van gevangen christenen. Rogatianus de priester is nog op vrije voeten. Als brief 5 en 6 rond April 250 zijn geschreven moet deze nog eerder zijn geschreven. 
  • Het lijkt of Cyprianus gelooft dat de storm nog steeds kan overwaaien. 
  • Cyprianus onderstreept dat het zijn persoonlijke geld is dat hij aan Rogatianus had gegeven voor onderhoud van armen, geen kerkgeld. Zorg voor armen etc werd als taak van de bisschop gezien, en als een bisschop welgesteld was, dan was het gebruik van zijn eigen geld een normale ‘Romeinse’ zaak. 
  • Dit is de eerste keer in de kerk dat we de formele titel acoliet tegenkomen. Een helper van de priester? 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

zondag 3 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 6 - Houdt vol in de gevangenis

Deze zesde brief van Cyprianus is gericht aan Sergius, Rogatianus ‘en de andere belijders’ in de gevangenis.

Cyprianus zou erg graag de geadresseerden zien; hij bewondert ze omdat ze hun geloof hebben beleden zonder zich te compromitteren. (1.1) Daarom zitten ze in de gevangenis. Cyprianus moedigt ze aan om vol te houden met het oog op de kroon die hen wacht. ‘Gezegend is de gevangenis die mensen naar de hemel zendt.’ (1.2)

Cyprianus adviseert de gevangenen om niet teveel aan het lijden dat hen wacht te denken, maar aan de heerlijkheid die daarop volgt - zoals dat ze zullen oordelen en heersen met Christus de Heer. Hij laat zien dat dit de ware navolging van Christus is, aan de hand van veel bijbelgedeelten. (2.1)

Er zijn ook christelijke vrouwen in de gevangenis; Cyprianus spreekt ze apart aan; niet alleen zullen ze hun kroon van de Heer ontvangen maar tevens zijn ze een voorbeeld voor alle vrouwen door hun geloof vast te houden. (3.1)

Er zijn ook jonge knapen bij het gevangen gezelschap; ook hun wordt, aan de hand van bijbelverzen, gezegd dat ze moeten denken aan de heerlijkheid van hun eeuwige veiligheid. (3.1)

‘Dit is het geloof dat we moeten bewaren en overdenken nacht en dag, met onze harten toebereid voor God, met minachting voor de tijdelijke dingen en met onze gedachten geheel op de toekomst gericht - de verrukkingen van het eeuwig koninkrijk, de omhelzing en de kus van de Heer, het zien van God.’ (4)

Cyprianus roept degenen in de gevangenis op om te volgen in de voetsporen van de oude moedige en vrome priester Rogatianus. In het gezelschap van ‘onze broeder’ Felicissimus, leed hij onder de eerste woeste aanvallen door het volk; hij bereidde een plaats in de gevangenis, en gaat de huidige mensen in de gevangenis voor als wegbereider.

Cyprianus eindigt met de lezers zijn beste wensen te geven; hij bidt voor ze en wenst dat ze zullen worden gekroond als martelaren. (4)

Opmerkingen: 

  • Cyprianus houdt zich verscholen buiten Carthago en schrijft aan de mensen in de gevangenis in Carthago. 
  • Deze brief zal ongeveer tegelijk met brief 5 geschreven zijn, in de verdrukking onder Decius, kort voor april 250AD. In het midden van die maand werden de eerste martelingen voor belijders uitgevoerd, maar de gevangenen die worden genoemd in brief 5 en 6 lijken daar nog niet onder te leiden. 
  • Cyprianus spreekt over verdrukking en de kroon op een manier die we ook al zagen bij Ignatius en andere vroeger schrijvers. 
  • De Rogatianus die in de aanhef wordt genoemd is wellicht dezelfde als priester Rogatianus die later in de brief voorkomt. Dan was Sergius waarschijnlijk ook een priester. Maar ik weet niet zeker of de Rogatianus in de aanhef dezelfde is. Waarom wordt de tweede keer dat Rogatianus wordt genoemd, uitdrukkelijk gezegd dat het die tweede keer om een priester gaat? 
  • Het lijkt me dat niet vol te houden is dat als Cyprianus spreekt over ‘onze broeders’, dat hij dan altijd bisschoppen aanspreekt. Waarom zou hij dan Felicissimus noemen nadat hij het eerst over een priester heeft gehad? Als de Rogatianus van de aanhef wel de priester is die later in de brief wordt genoemd, is wel aangetoond dat de aanspreektitel ‘broeder’ voor Cyprianus niet alleen voor bisschoppen wordt gebruikt. Dit kan ook uit Brief 5 worden opgemaakt. 
  • Waren deze Rogatianus en Felicissimus de eersten die werden opgepakt? Zijn ze een voorbeeld als eerste martelaren? Of zijn ze een concreet voorbeeld met de anderen in de gevangenis?  Dit laatste lijkt het geval.
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.