Deze achtste brief is een vreemde eend in de bijt; het is een brief van de kerk in Rome gericht aan de kerkleiders in Carthago.
De kerk in Rome heeft van subdiaken Crementius gehoord over de situatie in Carthago en stuurt daarom - waarschijnlijk via deze zelfde Crementius - een brief.
Ze hebben in Rome van Crementius gehoord ‘dat de gezegende papa’ (paus) Cyprianus zich verscholen houdt en ‘het wordt volgehouden dat hij daar zeker goed aan heeft gedaan om de speciale reden dat hij een prominente persoon is.’ (1.1)
‘Maar feit is dat de strijd nu nabij is die God heeft toegelaten…’ God wil dat door deze strijd engelen en mensen zien dat de overwinnaar zijn kroon ontvangt, en dat degene die verliezer is, de straf krijgt.’ (1.1)
‘Wij zijn nu duidelijk de kerkleiders en het is onze taak om over de kudde te waken […] in de plaats van onze herders.’ De brief waarschuwt ervoor om die taak niet te veronachtzamen. (1.1)
De brief haalt vervolgens een aantal bijbelverzen aan over Jezus als Goede Herder die zijn leven inzet voor zijn schapen, en dat hij Petrus aanstelde als herder. Dat hij en de andere apostelen goede herders waren blijkt uit de manier waarop ze om het leven kwamen. (1.2)
Dus is de vraag aan de lezers, om geen huurlingen maar goede herders te zijn. De gemeenteleden lopen groot gevaar om aan afgoderij te gaan doen als ze van de leiders van de kerk niet worden aangemoedigd standvastig in het geloof te zijn. (2.1)
Er komen veel reizigers uit Rome naar Carthago, waardoor de kerkleiders daar kunnen weten dat Rome dit niet slechts zegt, maar ook zelf doet in het zicht van wereldlijke gevaren. ‘We houden de vrees voor God voor ogen en eeuwige straffen, in plaats van vrees voor mensen en kortstondig lijden. We verlaten onze broeders niet maar we moedigen ze aan om standvastig te zijn in het geloof en, wat onze taak is, om bereid te zijn met de Heer te wandelen.’ (2.2)
Sommige gelovigen in Rome waren al onderweg om de verplichte rituelen uit te voeren, en de kerkleiders konden ze daarvan weerhouden.
De kerk in Rome staat sterk, hoewel sommigen zijn gevallen uit vrees voor de terreur - zowel prominente personen als mensen die bang waren voor andere mensen.
Wie zijn gevallen (Latijn: lapsi) zijn ‘gescheiden van ons’ maar we proberen ze te overtuigen om penitentie te doen, ‘in de hoop dat ze op de een of andere manier in staat zijn vergeving te winnen van Hme die dat kan geven.’ Als we ze aan hun lot zouden overlaten, vrezen we, zouden ze nog zondiger kunnen worden. (2.3)
Dus roept de kerk in Rome de leiders van de gemeente in Carthago op om op soortgelijke manier de gevallenen te bemoedigen, hun harten te hervormen zodat als ze een tweede keer gearresteerd worden, ze ‘belijders’ zullen zijn en daarmee hun eerste vergissing goedmaken. (3.1)
De kerk in Rome heeft van subdiaken Crementius gehoord over de situatie in Carthago en stuurt daarom - waarschijnlijk via deze zelfde Crementius - een brief.
Ze hebben in Rome van Crementius gehoord ‘dat de gezegende papa’ (paus) Cyprianus zich verscholen houdt en ‘het wordt volgehouden dat hij daar zeker goed aan heeft gedaan om de speciale reden dat hij een prominente persoon is.’ (1.1)
‘Maar feit is dat de strijd nu nabij is die God heeft toegelaten…’ God wil dat door deze strijd engelen en mensen zien dat de overwinnaar zijn kroon ontvangt, en dat degene die verliezer is, de straf krijgt.’ (1.1)
‘Wij zijn nu duidelijk de kerkleiders en het is onze taak om over de kudde te waken […] in de plaats van onze herders.’ De brief waarschuwt ervoor om die taak niet te veronachtzamen. (1.1)
De brief haalt vervolgens een aantal bijbelverzen aan over Jezus als Goede Herder die zijn leven inzet voor zijn schapen, en dat hij Petrus aanstelde als herder. Dat hij en de andere apostelen goede herders waren blijkt uit de manier waarop ze om het leven kwamen. (1.2)
Dus is de vraag aan de lezers, om geen huurlingen maar goede herders te zijn. De gemeenteleden lopen groot gevaar om aan afgoderij te gaan doen als ze van de leiders van de kerk niet worden aangemoedigd standvastig in het geloof te zijn. (2.1)
Er komen veel reizigers uit Rome naar Carthago, waardoor de kerkleiders daar kunnen weten dat Rome dit niet slechts zegt, maar ook zelf doet in het zicht van wereldlijke gevaren. ‘We houden de vrees voor God voor ogen en eeuwige straffen, in plaats van vrees voor mensen en kortstondig lijden. We verlaten onze broeders niet maar we moedigen ze aan om standvastig te zijn in het geloof en, wat onze taak is, om bereid te zijn met de Heer te wandelen.’ (2.2)
Sommige gelovigen in Rome waren al onderweg om de verplichte rituelen uit te voeren, en de kerkleiders konden ze daarvan weerhouden.
De kerk in Rome staat sterk, hoewel sommigen zijn gevallen uit vrees voor de terreur - zowel prominente personen als mensen die bang waren voor andere mensen.
Wie zijn gevallen (Latijn: lapsi) zijn ‘gescheiden van ons’ maar we proberen ze te overtuigen om penitentie te doen, ‘in de hoop dat ze op de een of andere manier in staat zijn vergeving te winnen van Hme die dat kan geven.’ Als we ze aan hun lot zouden overlaten, vrezen we, zouden ze nog zondiger kunnen worden. (2.3)
Dus roept de kerk in Rome de leiders van de gemeente in Carthago op om op soortgelijke manier de gevallenen te bemoedigen, hun harten te hervormen zodat als ze een tweede keer gearresteerd worden, ze ‘belijders’ zullen zijn en daarmee hun eerste vergissing goedmaken. (3.1)
- Wie ziek zijn van degenen die gevallen zijn maar die nu bezig zijn met penitentie en die verlangen naar communie moet je ‘troost’ brengen. (3.1)
- Jullie moeten ook zorgen voor de weduwen en anderen die niet voor zichzelf kunnen zorgen, en ook voor wie in de gevangenis zitten of wie uit hun huizen verdreven zijn. (3.1)
- Wie catechese doen en ziek worden moet je niet hun hoop ontnemen, maar ze troost brengen. (3.1)
- Wie de lichamen van martelaren verzamelt om te begraven - een heel gevaarlijks taak - kan verzekerd zijn dat hij een goede dienaar van God is die een groot loon wacht. (3.2)
De broeders in ketenen sturen u groeten, evenals de priesters en de hele kerk. (3.3)
Voor jullie informatie, Bassianus is gearriveerd.
Stuur zoveel mogelijk kopieen van deze brief rond, of schrijf zelf brieven, of stuur een bode, zodat ze moedig standhouden. (3.4)
Opmerkingen:
Voor jullie informatie, Bassianus is gearriveerd.
Stuur zoveel mogelijk kopieen van deze brief rond, of schrijf zelf brieven, of stuur een bode, zodat ze moedig standhouden. (3.4)
Opmerkingen:
- Cyprianus houdt zich verscholen buiten Carthago; in Rome zitten gelovigen in de gevangenis en de situatie daar is penibel.
- De brief lijkt nauwelijks onder de oppervlakte heel kritisch over Cyprianus die bij zijn kudde is weggevlucht. In andere brieven doet Cyprianus zijn best te laten zien dat hij het beste met de kerk op het oog had en niks anders; toch was een deel van zijn priesters en diakenen kritisch.
- Opvallend is verwijzingen naar de marteldood van Petrus door deze kerk in Rome.
- Bisschop Fabianus van Rome was in januari 250 gedood. Pas in maart 251 zou een opvolger worden gekozen.
- Let op de pastorale bezorgdheid over de lapsi - de brief ademt een geest van verzoening
- Wat betreft de datering, we zien dat de verdrukking in een gevorderd stadium is. Er wordt geofferd, er zijn gevangenen, er is kans op een tweede arrestatie, er zijn doden en het begraven van de doden is een gevaarlijke klus.
- GW Clarke dateert de ontvangst van deze brief rond end juni-begin juli 250AD.
- Dit is eerste keer dat een subdiaken wordt genoemd - een assistent van een diaken. Werden blijkbaar als postbodes gebruikt.
- Onduidelijk is of Crementius een subdiaken uit Rome of uit Carthago is.
- Interessant dat Rome voor de bisschop van Carthago de term ‘papa’ (paus) gebruikt. Pas in de 11de eeuw kreeg dit woord in Rome de technische betekenis die het nu nog voor Rome heeft.
- Wie is Bassianus? Misschien ontdekken we dat later.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten