vrijdag 29 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 11 - Cyprianus aan priesters en diakenen in Carthago in zware verdrukking

Deze elfde brief van Cyprianus is gericht aan de priesters en diakenen in Carthago in zware verdrukking.

Cyprianus spreekt over de noodzaak van voorbede en vasten. (1.1) Er is immers sprake van een verwoestende verdrukking die het grootste deel van de kudde heeft verwoest. Die verdrukking gaat nog door. (1.2)

De verdrukking is de straf van God voor onze zonden, zegt Cyprianus. Hij wijst op een streven naar bezit en winst, trots, tweedracht. Onschuld en geloof zijn daarentegen veronachtzaamd. Iedereen geeft alleen maar om zichzelf. ‘Dus krijgen we het pak slaag dat we verdienen’. (1.2)

Zelfs belijders houden zich niet aan de discipline maar zijn ijdel en onbescheiden. Daarom is de marteling gekomen, martelingen die niet uitmonden in veroordeling en dood, zonder de troost van de dood en de kroon. Slechts enkelen gaf God het voorrecht dat ze onder de martelingen bezweken. (1.3)

Met citaten uit het OT zegt Cyprianus dat het de zonden van de kerk zijn die voor dit oordeel van God zorgen. (2.1)

De enige oplossing is aanhoudend gebed. (2.2)

Cyprianus schrijft deze brief omdat hij een visioen heeft gehad. In dat visioen de woorden “vraag en je zult ontvangen” werden gesproken. De gemeente die daarbij stond kreeg toen opdracht voor bepaalde mensen te bidden, maar hij stemmen waren niet in harmonie en hun wil conflicteerde. De Heer was boos dat zijn gemeente verdeeld was. (3.1)

Het kwaad van de verdrukkingen zou nooit zijn gebeurd als de gemeente eenparig had gebeden. (3.2)

Een ander visioen dat Cyprianus lang voor de huidige problemen had, was dit: Een vader zat naast een jongeman. Die jongeman keek erg bezorgd. Aan de andere kant van de vader stond een andere jongeman met een net waarin hij de omstanders dreigde te vangen. De zittende jongeman was verdrietig omdat zijn voorschriften werden veronachtzaamd; de staande jongeman was blij omdat hij de gelegenheid kreeg van de vader om woest te vernietigen. (4.1) We zien dat dit visioen nu in vervulling gaat. (4.2)

In een derde visioen (?) zag Cyprianus dat de gemeente niet serieus genoeg voorbede doet, en daarom roept hij daar nu toe op. God mint degenen die hij kastijdt; hij doet dat om ze te verbeteren voor hun heil. (5.1)

Onze Heer waakte en bad voor ons, dus moeten wij dat zelf deze te meer doen - bidden tot onze Heer, en via Hem, het goed maken met God de Vader. (5.2)

“Jezus Christus onze Heer en God hebben we als advocaat en voorbidder voor onze zonden, op voorwaarde dat we ons bekeren van onze zonden uit het verleden, dat we belijden en erkennen dat onze huidige overtredingen onze Heer stuiten, en dat we beloven dat we in elk geval in de toekomst in zijn wegen wandelen en zijn geboden vrezen.” (5.3)

Zelfs nu God ons test en kastijdt, beschermt Hij ons. Niets kan ons, die geloven en die vasthouden aan zijn lichaam en zijn bloed, van Hem scheiden. De verdrukking is bedoeld om ons te schiften en om onze zondigheid aan het licht te brengen. (5.3)

In wat schijnbaar een vierde visioen is, zegt de Heer tegen zelfde minste van zijn dienaars, om “niet bang te zijn want er komt vrede, maar er is momenteel een kort uitstel want sommige moeten nog getest worden.” (6.1)

Een vijfde visioen? Cyprianus zegt dat de gelovigen zich ook van teveel eten en drinken moeten onthouden, opdat ze niet worden verleid om minder te bidden. (6.2)

De priesters en diakenen moeten deze brief met de visioenen verspreiden zodat de broeders het kunnen lezen. (7.1)

Een ieder moet niet alleen voor zichzelf maar ook voor de anderen bidden. Als de Heer onze nederigheid en vreedzaamheid en eenheid ziet, als hij ziet hoe de gelovigen zijn gekastijd en aangepast door de huidige verdrukkingen, zal Hij ons beveiligen van de aanvallen van de vijand. Als we zijn gedisciplineerd zal hij ons vergeven. (7.3)

We moeten eensgezind de Heer bidden om uitredding. Dat past mensen die zich bevinden “temidden van de klaagzangen van de gevallenen, en het beven van het overblijfsel dat er nog is, temidden van de menigte van hen die flauwgevallen en verwoest terneerliggen, en de kleine groep die nog standhoudt.” (8)

We moeten bidden dat vrede snel wordt hersteld, dat spoedig hulp komt op de plaatsen waar we ons verborgen houden, en voor het herstel van de Kerk, de zekerheid van onze redding, heldere lucht na regen, licht na duisternis,een zachte rust na een wilde storm. Dat de blasfemie van de verdrukkers wordt verslagen, de bekering van wie gevallen zijn wordt hersteld, en dat het sterke geloof van wie volharden zal worden verheerlijkt. (8)

Opmerkingen: 
  • Deze brief werd waarschijnlijke tegelijk met Brief 10 verzonden. Cyprianus had de gewoonte om tegelijk brieven aan de (vrije) priesters en aan de belijders in de gevangenis te sturen. (5 en 6, 13en 14, 15 en 16) 
  • Datering midden april 250? 
  • De situatie voor de kerk in Carthago is nu verschrikkelijk. En tegelijk zijn sommige standvastige belijders trots - misschien wel omdat ze zich trouw hebben getoond? 
  • De meerderheid van de gemeenschap lijkt gevallen te zijn voor de druk om te offeren. 
  • Grote nadruk op de noodzaak van eengezindheid en gebed 
  • Ik suggereer dat Cyprianus misschien wel naar 5 visioenen verwijst. Het zijn er in elk geval twee. Misschien dat de andere gedeelten die ik als visioenen of ‘woorden van de Heer’ herken, daar onderdeel van zijn. 
  • In een tijd van enorme terreur tegen de kerk is mogelijk dat Cyprianus ‘ze ziet vliegen’ - maar het kan ook dat in die situatie de Heer extra nabij is. Hoe de lezer dit ziet is afhankelijk van het geloof van de lezer. 
  • De houding van Cyprianus om de zware verdrukking een straf van God voor de zonden van de kerk te noemen, lijkt me bijzonder onpastoraal. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

1 opmerking:

Unknown zei

Een relevante brief voor onze tijd!