Deze brief is geschreven door Lucianus, belijder in Carthago aan Celerinus, een belijder uit Rome, als reactie op de brief die Celerinus hem stuurde (brief 21)
Lucianus schrijft dat hij maar een bescheiden belijder is; hij getuigde van de naam van God in vrees, en slechts voor lage ambtenaren. Clericus echter heeft met grote kracht getuigt zodat de slang vluchtte voor zijn ‘woorden en geïnspireerde uitingen.” (1.1)
Jij, Celerinus, hoort als het ware al bij de martelaren. Je vertelde me over de situatie van je zussen en dat heeft ons verontrust. (1.2)
Toen de martelaar Paulus nog leefde zei hij tegen Lucianus, dat als iemand hem om vrede vroeg (voor een gevallene), Lucianus dat in naam van Paulus moest geven. En, volgens Lucianus hebben alle martelaars overeenstemming bereikt en een gezamenlijke brief geschreven om iedereen samen vrede te schenken. (2.1)
Dus, zegt Lucianus, hij heeft al ten gunste van het verzoek van Celerinus besloten vanwege de wens van Paulus. Dat besluit namen ze al toen ze naar de eis van de keizer van honger en dorst moesten sterven. Ze werden in twee cellen opgesloten. Het was daar overvol en heet, maar honger en dorst deden niet hun werk, en de mannen kregen het daglicht weer te zien. (2.1)
Dus schenkt Lucianus vrede aan Numeria en Candida in overeenstemming met de wens van Paulus en de andere martelaren:
Lucianus wil dus dat zodra de kerk weer vrede heeft, ze (de zussen) vrede ontvangen in overstemming met de wens van Paulus en nadat hun zaak aan de bisschop is voorgelegd en ze hun schuld hebben beleden. En dit niet alleen voor de zusters van Clericus maar voor alle zusters. (2.2)
Lucianus, samen met zijn collegas, doet de groeten aan Celerinus en ook aan de belijders die bij Clericus in Rome zijn. Onder hen zijn Saturninus (uit Carthago) en zijn metgezellen, en Maris, Collecta en Emerita, Calpurnius en Maria, Sabina, Spesina en de zussen Januaria, Dativa en Donata.
Ook groeten aan Saturus en zijn gezin, en aan Bassianus en alle geestelijkheid, aan Uranius, Alexius, Quintianus, Colonica,
en groeten aan allen die ik nu niet noem. Ik ben zo moe, dus hopelijk vergeven ze me.
Het ga je goed, en ook Alexius, Getulicus en de Argentarius broeders en hun zussen.
Toen de martelaar Paulus nog leefde zei hij tegen Lucianus, dat als iemand hem om vrede vroeg (voor een gevallene), Lucianus dat in naam van Paulus moest geven. En, volgens Lucianus hebben alle martelaars overeenstemming bereikt en een gezamenlijke brief geschreven om iedereen samen vrede te schenken. (2.1)
Dus, zegt Lucianus, hij heeft al ten gunste van het verzoek van Celerinus besloten vanwege de wens van Paulus. Dat besluit namen ze al toen ze naar de eis van de keizer van honger en dorst moesten sterven. Ze werden in twee cellen opgesloten. Het was daar overvol en heet, maar honger en dorst deden niet hun werk, en de mannen kregen het daglicht weer te zien. (2.1)
Dus schenkt Lucianus vrede aan Numeria en Candida in overeenstemming met de wens van Paulus en de andere martelaren:
- Bassus stierf in de mijnen,
- Mappalicus stierf terwijl hij werd ondervraagd,
- Fortunio in de gevangenis
- Paulus na ondervraging
- Fortunata, Victorinus, Victor, Herennius, Credula, Hereda, Donatus, Firmus, Venustus, Fructus, Iulia, Martialis, Ariston verhongerden in de gevangenis. (2.2)
Lucianus wil dus dat zodra de kerk weer vrede heeft, ze (de zussen) vrede ontvangen in overstemming met de wens van Paulus en nadat hun zaak aan de bisschop is voorgelegd en ze hun schuld hebben beleden. En dit niet alleen voor de zusters van Clericus maar voor alle zusters. (2.2)
Lucianus, samen met zijn collegas, doet de groeten aan Celerinus en ook aan de belijders die bij Clericus in Rome zijn. Onder hen zijn Saturninus (uit Carthago) en zijn metgezellen, en Maris, Collecta en Emerita, Calpurnius en Maria, Sabina, Spesina en de zussen Januaria, Dativa en Donata.
Ook groeten aan Saturus en zijn gezin, en aan Bassianus en alle geestelijkheid, aan Uranius, Alexius, Quintianus, Colonica,
en groeten aan allen die ik nu niet noem. Ik ben zo moe, dus hopelijk vergeven ze me.
Het ga je goed, en ook Alexius, Getulicus en de Argentarius broeders en hun zussen.
Groeten van mijn zusters Januaria en Sophia. (3.1)
Opmerkingen:
Opmerkingen:
- Medio 250 geschreven. Brief 37 en 39 geven meer informatie over Celerinus; brief 21 over Lucianus.
- Opvallend is hoe we een kijkje krijgen in de manier van vervolging en de gevangenis.
- Roerend is hoe Lucianus vanuit het gevang schrijf dat hij moe is.
- Het is duidelijk dat martelaren enorme geestelijke macht hadden - vergeving van zonden.
- Een belangrijke straf voor de christenen was de hongerdood in de gevangenis.
- Lucianus belooft vrede aan de afvalligen die terugkeren, maar wijkt niet af van de door Cyprianus gegeven volgorde: eerst vrede voor de kerk, dan terugkeer van de bisschop, schuldbelijdenis, en vergeving.
- We krijgen hier enig inzicht in de omvang van de verdrukking - tot nu toe waren er 17 doden op een kerk waarvan naar Cyprianus elders zei, duizenden afvallig waren geworden.
- Lucianus laat met zijn groeten zien dat de leiding van de kerken in Carthago en Rome elkaar kende. Er was blijkbaar contact.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten