Deze brief is gericht aan de gemeenteleden in Carthago
Cyprianus beschrijft die pijn die afvalligen moeten voelen, en de die gemeente als geheel voelt. Dat veel gemeenteleden zijn gevallen doet Cyprianus zelf ook veel pijn. Maar de wonden die zijn aangericht kunnen worden genezen door de kracht van onze genadige God .(1.1)
Echter, we moeten niets overhaast doen, want als we de vrede (het herstel van die afvalligen) te onrecht afhandelen, kan dit God’s mishagen en toorn des te meer opwekken. (1.2)
De gezegende martelaars hebben Cyprianus brieven gestuurd over bepaalde mensen, met het verzoek om hun verzoeken te onderzoeken. Nadat de Heer vrede aan de kerk geeft en Cyprianus in Carthago kan terugkeren. zullen die verzoeken indvidueel worden onderzocht. Dat zal hij doen in aanwezigheid van de gemeenteleden; hun oordeel zal hij in ogenschouw nemen. (1.2)
Cyprianus geeft gehoord dat bepaalde priesters alweer gemeenschap met de gevallenen hebben; ze brengen het offer voor ze en geven ze de eucharistie. Ze hadden door de bepaalde stadia moeten gaan, dat wil zeggen, boete doen, en in het openbaar schuld belijden nadat hun leven is onderzocht. Ook moeten eerst de handen van de bisschop en de geestelijkheid worden opgelegd. Dat doen deze priesters niet, waardoor ze zich niet aan het evangelie houden, niet aan de brieven van de martelaars, en ze tonen geen respect voor de functie van de bisschop (2.1)
Deze priesters en diakenen hadden dus beter advies moeten geven aan de afvalligen. Cyprianus kent de kudde - hun liefde voor vrede en hun vrees voor God. Als de priesters ze niet hadden misleid - om hun gunst te winnen - zouden deze gemeenteleden nu waken en smeken om het herstel van hun redding. (2.2)
Cyprianus vraagt de gemeenteleden om de afvalligen goed advies te geven, en ze te zeggen dat ze geduld moeten hebben. (3.1)
Cyprianus smeekt de afvalligen om geduld te hebben en te wachten op zijn terugkeer. Dan zal hij, met de andere bisschoppen en een grote groep, de brieven van de martelaars onderzoeken, en handelen in overeenstemming met de discipline van de Heer, en in de aanwezigheid van de belijders, en ook in overeenstemming met het oordeel van de gemeenteleden. (3.2)
Cyprianus eindigt met te zeggen dat hij ook brieven aan de martelaars en de geestelijkheid heeft gestuurd, met het verzoek dat die ook aan de gemeente worden voorgelezen. (3.2)
Opmerkingen:
Cyprianus beschrijft die pijn die afvalligen moeten voelen, en de die gemeente als geheel voelt. Dat veel gemeenteleden zijn gevallen doet Cyprianus zelf ook veel pijn. Maar de wonden die zijn aangericht kunnen worden genezen door de kracht van onze genadige God .(1.1)
Echter, we moeten niets overhaast doen, want als we de vrede (het herstel van die afvalligen) te onrecht afhandelen, kan dit God’s mishagen en toorn des te meer opwekken. (1.2)
De gezegende martelaars hebben Cyprianus brieven gestuurd over bepaalde mensen, met het verzoek om hun verzoeken te onderzoeken. Nadat de Heer vrede aan de kerk geeft en Cyprianus in Carthago kan terugkeren. zullen die verzoeken indvidueel worden onderzocht. Dat zal hij doen in aanwezigheid van de gemeenteleden; hun oordeel zal hij in ogenschouw nemen. (1.2)
Cyprianus geeft gehoord dat bepaalde priesters alweer gemeenschap met de gevallenen hebben; ze brengen het offer voor ze en geven ze de eucharistie. Ze hadden door de bepaalde stadia moeten gaan, dat wil zeggen, boete doen, en in het openbaar schuld belijden nadat hun leven is onderzocht. Ook moeten eerst de handen van de bisschop en de geestelijkheid worden opgelegd. Dat doen deze priesters niet, waardoor ze zich niet aan het evangelie houden, niet aan de brieven van de martelaars, en ze tonen geen respect voor de functie van de bisschop (2.1)
Deze priesters en diakenen hadden dus beter advies moeten geven aan de afvalligen. Cyprianus kent de kudde - hun liefde voor vrede en hun vrees voor God. Als de priesters ze niet hadden misleid - om hun gunst te winnen - zouden deze gemeenteleden nu waken en smeken om het herstel van hun redding. (2.2)
Cyprianus vraagt de gemeenteleden om de afvalligen goed advies te geven, en ze te zeggen dat ze geduld moeten hebben. (3.1)
Cyprianus smeekt de afvalligen om geduld te hebben en te wachten op zijn terugkeer. Dan zal hij, met de andere bisschoppen en een grote groep, de brieven van de martelaars onderzoeken, en handelen in overeenstemming met de discipline van de Heer, en in de aanwezigheid van de belijders, en ook in overeenstemming met het oordeel van de gemeenteleden. (3.2)
Cyprianus eindigt met te zeggen dat hij ook brieven aan de martelaars en de geestelijkheid heeft gestuurd, met het verzoek dat die ook aan de gemeente worden voorgelezen. (3.2)
Opmerkingen:
- Deze brief hoort bij de brieven 15 en 16. Waarschijnlijk in mei 250 geschreven.
- Cyprianus schrijft vriendelijk aan de leken in de kerk - hij gaat er van uit dat ze achter zijn standpunten staan.
- Opvallend dat Cyprianus hier over de hoofden van de priesters aan de leken vraagt om wijs advies te geven aan de gevallen broeders.
- Cyprianus belooft voor een college van bisschoppen de kwestie van de brieven van de martelaars zal bestuderen. Hij zei dat niet aan de martelaars en de priesters.
- De deur voor terugkeer van de gevallenen staat open; Cyprianus suggereert dat fors boete moet worden gedaan, maar hij schrijft de gevallenen niet af.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten