Deze brief is gericht aan de priesters en diakenen in Carthago.
Niet alleen zijn de meeste gemeenteleden overweldigd door de storm van verdrukking, maar zelfs een deel van de geestelijkheid. Cyprianus bidt dat degenen aan wie hij schrijft wel stand houden. (1.1)
Hij wil graag snel naar Carthago komen, omdat hij naar ze verlangt maar ook om samen over de zaken van de leiding van de kerk te kunnen spreken. Toch blijft hij zich verbergen, beter om diverse redenen zoals de vrede en veiligheid van allen. Tertullus zal alles uitleggen; hij heeft er bij Cyprianus op aangedrongen om verborgen te blijven, en zeker om niet verschijnen in de stad waar hij werd gezocht en waar zijn naam werd geschreeuwd. (1.2)
Dus moeten de priesters en diakenen de taken van Cyprianus in de stad waarnemen - hun aanwezigheid in Carthago schept geen aanstoot en veroorzaakt nauwelijks gevaar. Ze moeten vooral voor de armen zorgen, voor hen die in de verdrukking stand hielden. (2.1)
De belijders verdienen extra zorg. Er wordt al goed voor ze gezorgd door de broeders, maar er zijn er misschien nog die kleding of eten nodig hebben. Toen ze nog gevangen zaten schreef ik dat ook al aan jullie. Maar zorg wel dat je die mensen goed onderwijs geeft. Ze moeten nederig, bescheiden en vreedzaam blijven. Op die manier bewaren ze hun eervolle naam. (2.2)
Ze moeten Jezus volgen die in zijn lijden niet trots maar nederig werd. Hij waste de voeten van zijn discipelen. (2.3)
De belijders zullen juist na hun overwinning des te meer door de duivel worden aangevallen, dus vermaan ze nederig te zijn. (3.1)
Er zijn belijders die zich arrogant en slecht gedragen, frivool, ruzie-achtig, ze vervuilen de leden van Christus door met vrouwen samen te wonen, en ze laten zich door diakenen en priesters niet gezeggen. Ze moeten uitkijken want ze kunnen uit de gemeenschap worden verwijderd. (3.2)
Donatus, Fortunatus, Novatus en Gordius, vier priesters, hadden aan Cyprianus een brief geschreven met een vraag. Cyprianus wil die niet beantwoorden ‘omdat ik vanaf het begin van mijn episcopaat vastbesloten ben om niets te doen op basis van mijn persoonlijk oordeel, maar alleen met uw advies en de instemming van de mensen.’ Cyprianus hoopt dus snel te kunnen komen om de kwestie samen te bespreken.(4)
Opmerkingen:
Niet alleen zijn de meeste gemeenteleden overweldigd door de storm van verdrukking, maar zelfs een deel van de geestelijkheid. Cyprianus bidt dat degenen aan wie hij schrijft wel stand houden. (1.1)
Hij wil graag snel naar Carthago komen, omdat hij naar ze verlangt maar ook om samen over de zaken van de leiding van de kerk te kunnen spreken. Toch blijft hij zich verbergen, beter om diverse redenen zoals de vrede en veiligheid van allen. Tertullus zal alles uitleggen; hij heeft er bij Cyprianus op aangedrongen om verborgen te blijven, en zeker om niet verschijnen in de stad waar hij werd gezocht en waar zijn naam werd geschreeuwd. (1.2)
Dus moeten de priesters en diakenen de taken van Cyprianus in de stad waarnemen - hun aanwezigheid in Carthago schept geen aanstoot en veroorzaakt nauwelijks gevaar. Ze moeten vooral voor de armen zorgen, voor hen die in de verdrukking stand hielden. (2.1)
De belijders verdienen extra zorg. Er wordt al goed voor ze gezorgd door de broeders, maar er zijn er misschien nog die kleding of eten nodig hebben. Toen ze nog gevangen zaten schreef ik dat ook al aan jullie. Maar zorg wel dat je die mensen goed onderwijs geeft. Ze moeten nederig, bescheiden en vreedzaam blijven. Op die manier bewaren ze hun eervolle naam. (2.2)
Ze moeten Jezus volgen die in zijn lijden niet trots maar nederig werd. Hij waste de voeten van zijn discipelen. (2.3)
De belijders zullen juist na hun overwinning des te meer door de duivel worden aangevallen, dus vermaan ze nederig te zijn. (3.1)
Er zijn belijders die zich arrogant en slecht gedragen, frivool, ruzie-achtig, ze vervuilen de leden van Christus door met vrouwen samen te wonen, en ze laten zich door diakenen en priesters niet gezeggen. Ze moeten uitkijken want ze kunnen uit de gemeenschap worden verwijderd. (3.2)
Donatus, Fortunatus, Novatus en Gordius, vier priesters, hadden aan Cyprianus een brief geschreven met een vraag. Cyprianus wil die niet beantwoorden ‘omdat ik vanaf het begin van mijn episcopaat vastbesloten ben om niets te doen op basis van mijn persoonlijk oordeel, maar alleen met uw advies en de instemming van de mensen.’ Cyprianus hoopt dus snel te kunnen komen om de kwestie samen te bespreken.(4)
Opmerkingen:
- Dit is zeker de brief die tegelijk met brief 13 werd verstuurd. voor midden april 250 geschreven.
- Was Tertullus uit Carthago naar Cyprianus gegaan om te zien waarom hij niet terugkeerde?
- Cyprianus heeft door dat er kritiek op hem is, vanwege zijn afwezigheid.
- Er zijn acute problemen die een oplossing nodig hebben, maar we horen niet welke. In de volgende brief (11) die hij schrijft, blijkt dat sprake is van ernstige verdeeldheid. De kwestie was de toelating van gevallen gelovigen tot de gemeenschap, en de rol van belijders en priesters bij die toelating. In volgende brieven komt dit aan de orde. (15 en verder)
- Donatus, Fortunatus, Novatus en Gordius waren wsl. de ringleiders van verzet tegen Cyprianus. Clarke geeft in deel 1, p. 266-268 een goed overzicht van de kwestie.
- opvallend: de bisschop besluit, clergy adviseert, het volk wordt om instemming gevraagd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten