donderdag 11 september 2014

Cyprianus - Brief 13 - Cyprianus aan zijn broeders, Rogatianus de priester, en de andere belijders

Cyprianus schreef deze dertiende brief aan de broeders, de priester Rogantianus, en aan de andere belijders.

Het is al weer enige tijd geleden dat Cyprianus aan hen schreef. De hele kerk is blij met het standvastige geloof van deze broeders, maar vooral de bisschop, want “de heerlijkheid van de kerk is de heerlijkheid van haar leider”. Deze vreugde zorgt voor de balans want er is verdriet over hen die zijn gevallen door de gewelddadige storm. (1)

Cyprianus waarschuwt de gelovigen dat ze standvastig moeten blijven tot het eind. (2.1)

Wie belijder is, moet oppassen dat hij zich aan het onderwijs van de Heer blijft houden, anders zal Gods genade hun alsnog verlaten. (2.2)

Cyprianus moedigt de lezers aan om nederig, vreedzaam en rustig te blijven. Vooral jullie die belijders zijn en veel respect genieten moeten dat voorbeeld geven. (3.1)

Met veel bijbelverzen laat Cyprianus het belang van een goede levenswandel zien, en hij zegt blij te zijn dat de meesten van hen ook zo leven. (3.2)

Maar Cyprianus heeft gehoord dat sommigen de gemeenschap bezoedelen met hun gedrag. Omwille van hun eigen reputatie moeten geadresseerden de personen vermanen en corrigeren. Cyprianus noemt gevallen van dronkenschap, een moreel losse levensstijl, en iemand die is teruggekeerd naar Carthago na verbannen te zijn als crimineel. (4.1)

Ook zijn er gemeenteleden die opgeblazen zijn en trots. (4.2)

De gelovigen moeten hun Heer navolgen, nederig, vreedzaam en stil. Hoe nederiger iemand is, de meer hij wordt verheven. (4.3)

Ook zijn er tot verdriet van Cyprianus belijders die de tempels van God vervuilen door schandelijk met andere vrouwen het bed te delen. Misschien zijn ze voor hun geweten niet bezoedeld, maar het is ook al een zware zonde om een schandaal te veroorzaken en een slecht voorbeeld te zijn waardoor misschien anderen ten val komen. (5.1)

Belijders moeten ook uitkijken dat ze niet ruziën of jaloers zijn; wie woorden van vrede en goedheid spreekt is een dagelijkse belijder van Christus. (5.2)

Toen we werden gedoopt hebben we de wereld afgezworen, maar dat hebben we nu, na alle testen, pas echt gedaan. (5.3)

We moeten elkaar versterken door elkaar te bemoedigen; en als er weer vrede is en we naar de Kerk terugkeren, gecorrigeerd en hervormd door de verdrukkingen, zullen de mensen ons des te meer bewonderen.(6)

Toen jullie nog gevangen zaten schreef ik aan de priesters en diakenen, en dat heb ik nu weer gedaan. Dat ze jullie alles wat je op gebied van voedsel en kleding nodig hebt, zullen geven. Eerder stuurde ik 250 sestertiën, en nu stuur ik jullie rechtstreeks opnieuw dat bedrag. Victor, de diaken en voorheen een lector die bij me is, stuurt jullie ook 175 sestertiën. Ik ben blij dat onze broeders onderling wedijveren om jullie bij te staan. (7)

Opmerkingen: 
  • De vorige brief waar Cyprianus naar verwijst is natuurlijk brief 6, maar waarschijnlijk voor de martelingen etc. die in de brieven 10-12 worden genoemd. Dus voor medio April 250AD.
  • Toen deze brief werd geschreven waren Rogatianus en de andere belijders uit de gevangenis vrijgelaten.
  • Voor Cyprianus was er maar een kerk en dat was de kerk van de bisschoppen.
  • Iemand die uit ballingschap terugkeerde ging tegen de Romeinse wet in en maakte zich daarmee een crimineel. Cyprianus als aristocraat respecteerde blijkbaar zulke wetgeving.
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.


Geen opmerkingen: