Stichting Christenen voor Israël (CvI) heeft zaterdag „met verbijstering” gereageerd op de brief die de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) vorige week aan de Israëlische overheid stuurde, lees ik vanmorgen in het Reformatorisch Dagblad. Wat gebruikt CVI toch altijd gepeperde taal. Los van de inhoud van de argumenten, zulk soort taal helpt toch niets in een gesprek? Volgens CvI heeft de kerk de opdracht om liefde te tonen aan Israël en een dam op te werpen tegen de „demonisering van Israël”. Maar hoe demoniseert CVI al zijn tegenstanders, nu ook de PKN, met zijn zeer gespierde taalgebruik?
Volgens Christenen voor Israël vervalt het moderamen in een „eeuwenoude zonde om op arrogante wijze het Joodse volk de les te lezen.” Je hoort de echo van die woorden van CVI en daarvoor hoef je niet eens goed te luisteren... antisemitisme....
De „onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël”, een zinsnede uit de kerkorde en uit de brief, verwordt volgens de stichting zo tot een „krachteloos cliché”. “Velen zijn door dit optreden met schaamte vervuld jegens Israël, jegens de Joodse gemeenschap in ons land en jegens het hoofd van de kerk, Jezus Christus, de Koning der Joden.”
De kerk laat zich op allerlei manieren spannen voor het karretje van de anti-Israëllobby, aldus Christenen voor Israël. Ze constateert dat de Protestantse Kerk zich laat misleiden door valse propaganda. Zo zou de kerk over het beleid van Israël betreffende het renoveren en bouwen van woningen door Palestijnse burgers in Oost-Jeruzalem anders moeten spreken. Ook heeft de kerk volgens CvI geen inzicht in het internationale recht.
Het lijkt me wel duidelijk dat met dit soort taalgebruik en verwijten, CVI niets anders beoogt dan tot zijn eigen achterban spreken. Tot een serieus gesprek leidt dit in elk geval niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten