In zijn boekje By Faith Alone (1996) bespreekt R.C. Sproul het verschil tussen de Reformatie en Rome wat betreft het thema van de toeeigening van het heil.
Volgens de Reformatie is de rechtvaardiging van zondaars een forensische, dus een juridische, kwestie. Het gaat immers om de status van de zondaar voor het hoogste tribunaal van God. [p. 73]
Sproul noemt teksten uit de bijbel die spreken over het afwassen van zonden, reiniging van zonden, en dergelijke, en plaatst daarbij de kanttekening dat deze ‘figurative’ zijn. Deze ‘beelden’ over God die zonden in de diepten van de zee werpt, ‘beschrijven de verzoening voor de zonde, en goddelijke vergeving, of het wegdoen van onze zonden. Ons strafblad verandert niet, maar wel onze schuld.’ [p. 74]
Zelfs de beste bekeerde zondaar zal voor het gerecht van God moeten erkennen dat hij een track record heeft van zonden. Wie eenmaal een zonde tegen God heeft begaan, is daardoor voor altijd onvolmaakt. [p. 74] Opvallend is dat waar het gaat om het gerecht van God, Sproul niet meldt dat ook dit 'beeldend' taalgebruik is.
Rome heeft moeite met deze forensische benadering van rechtvaardigmaking, vooral omdat het zich tegen de protestantse visie verzet. Rome gelooft evengoed dat een persoon rechtvaardig is, als God die persoon rechtvaardig verklaart. De reden waarom God iemand rechtvaardig verklaart, daar zit het verschil tussen Rome en de Reformatie. [p. 75]
De Reformatie zegt dat de verklaring van rechtvaardigheid door God het gevolg is van de toekenning van de rechtvaardigheid van Christus aan de zondaar. Rome zegt dat God iemand rechtvaardig verklaart, nadat de zondaar inwendig rechtvaardig is gemaakt. [p. 75] De echte kwestie is dus, wat de grond voor de rechtvaardigverklaring door God is. [p. 76]
De Reformatie zegt: God kan iemand alleen rechtvaardig verklaren, als hij die persoon als rechtvaardige beschouwt. Wie beschouwt hij als rechtvaardig? Die mensen die door hun geloof met Christus zijn verbonden en die daardoor ‘in Christus’ zijn. Deze mensen zijn rechtvaardig omdat hun zonden zijn vergeven en omdat de rechtvaardigheid van Christus hun is toegekend. [p. 79]
Niet alleen de kruisdood van Christus maar ook zijn volmaakte leven zijn nodig voor onze rechtvaardiging. Onze zonden zijn vergeven door zijn dood, en zijn volmaakte leven wordt aan de gelovigen ‘toegerekend’. [p. 82]
Rome verwerpt deze benadering als ‘juridische fictie’ en meent dat deze benadering aan de integriteit van God tekort doet. [p. 83] Volgens Sproul staat of valt hiermee het evangelie. ‘Christenen die de genade van wedergeboorte ontvangen en de inwonende aanwezigheid en kracht van de Heilige Geest, zondigen nog steeds en derven de heerlijkheid van God.’ [p. 84]
Rome gelooft dat de rechtvaardigheid van Christus niet wordt toegekend aan de gelovigen, maar dat het wordt ‘ingegoten’, of ‘toegediend’. Als de gelovige meewerkt met deze toegediende, 'ingegoten' rechtvaardigheid, bezit hij een inherente rechtvaardigheid, die de grond wordt voor diens rechtvaardiging. [p. 85] God rechtvaardigt dus wie rechtvaardig is. [p. 86]
Op het Concilie van Trente onderstreepte Rome dat rechtvaardiging door geloof en uit genade is. Toch leert Rome iets anders dan de Reformatie.
De doop is, voor Rome, de instrumentele oorzaak van rechtvaardiging. Omdat de door de doop ontvangen genade verloren kan gaan, door ongeloof of door ernstige zonden, is de secundaire oorzaak van rechtvaardiging het sacrament van de boete. ‘Wie door zonde de ontvangen genade van rechtvaardiging is kwijtgeraakt, kan opnieuw worden gerechtvaardigd als hij, door God bewogen, zijn best doet om door het sacrament van de boete herstel te vinden, door de verdiensten van Christus, van de verloren genade’, zei Trente. (zesde sessie, hoofdstuk 14). [p. 96-97]
De nieuwe Catechismus van de Katholieke Kerk zegt: ‘Rechtvaardiging wordt ons geschonken in de doop, het sacrament van geloof. Dat conformeert ons aan de rechtvaardigheid van God, die ons inwendig rechtvaardig maakt door de kracht van zijn genade.’ [p. 97]
Aangezien Rome leert dat rechtvaardiging verloren kan gaan als iemand een doodszonde begaat, terwijl hij tegelijk wel het ware geloof bezit, is daaruit duidelijk dat Rome leert dat naast het ware geloof, meer nodig is voor rechtvaardiging. [p. 98]
Maar duidelijk is ook dat Rome leert, dat rechtvaardiging nooit zonder geloof is. Geloof is de noodzakelijke, fundamentele basis van rechtvaardiging, erkent Sproul. [p. 98] Maar: ‘Voor Rome, is geloof het begin van rechtvaardiging, maar dat begin levert geen permanente rechtvaardiging op’. [p. 99] Voor de Reformatie is geloof zowel het begin, maar ook de voltooiing van de rechtvaardiging. [p. 99]
Voor Rome is de ‘ingieting’ van de gerechtigheid van Christus de basis van rechtvaardiging, als tenminste de gelovige daarmee instemt en ermee samenwerkt. [p. 100] Rome verwerpt elke gedachte dat de mens zichzelf kan rechtvaardigen. Trente zegt dat zonder de ‘ingieting’ van genade, de goede werken van de gelovige ‘op geen enkele manier God kunnen behagen of waarde voor hem hebben’. [p. 100]
Voor Rome is het aanvaarden van de Roomse leer over de rechtvaardiging een voorwaarde om gerechtvaardigd te worden. De Reformatie heeft een soortgelijke visie op het belang van zijn eigen rechtvaardigingsleer. [p. 102]
Volgens Sproul is het sola fide van de Reformatie niet het sola fide zoals de Roomse kerk begreep. Rome meent dat sola fide gaat over een geloof los van goede werken; maar ‘reddend geloof staat niet los van de menselijke wil of van goede werken’, aldus Sproul. ‘Maar de menselijke wil noch zijn beoefening van goede werken is de “oorzaak” van zijn rechtvaardiging.’ [p. 104]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten