vrijdag 29 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 11 - Cyprianus aan priesters en diakenen in Carthago in zware verdrukking

Deze elfde brief van Cyprianus is gericht aan de priesters en diakenen in Carthago in zware verdrukking.

Cyprianus spreekt over de noodzaak van voorbede en vasten. (1.1) Er is immers sprake van een verwoestende verdrukking die het grootste deel van de kudde heeft verwoest. Die verdrukking gaat nog door. (1.2)

De verdrukking is de straf van God voor onze zonden, zegt Cyprianus. Hij wijst op een streven naar bezit en winst, trots, tweedracht. Onschuld en geloof zijn daarentegen veronachtzaamd. Iedereen geeft alleen maar om zichzelf. ‘Dus krijgen we het pak slaag dat we verdienen’. (1.2)

Zelfs belijders houden zich niet aan de discipline maar zijn ijdel en onbescheiden. Daarom is de marteling gekomen, martelingen die niet uitmonden in veroordeling en dood, zonder de troost van de dood en de kroon. Slechts enkelen gaf God het voorrecht dat ze onder de martelingen bezweken. (1.3)

Met citaten uit het OT zegt Cyprianus dat het de zonden van de kerk zijn die voor dit oordeel van God zorgen. (2.1)

De enige oplossing is aanhoudend gebed. (2.2)

Cyprianus schrijft deze brief omdat hij een visioen heeft gehad. In dat visioen de woorden “vraag en je zult ontvangen” werden gesproken. De gemeente die daarbij stond kreeg toen opdracht voor bepaalde mensen te bidden, maar hij stemmen waren niet in harmonie en hun wil conflicteerde. De Heer was boos dat zijn gemeente verdeeld was. (3.1)

Het kwaad van de verdrukkingen zou nooit zijn gebeurd als de gemeente eenparig had gebeden. (3.2)

Een ander visioen dat Cyprianus lang voor de huidige problemen had, was dit: Een vader zat naast een jongeman. Die jongeman keek erg bezorgd. Aan de andere kant van de vader stond een andere jongeman met een net waarin hij de omstanders dreigde te vangen. De zittende jongeman was verdrietig omdat zijn voorschriften werden veronachtzaamd; de staande jongeman was blij omdat hij de gelegenheid kreeg van de vader om woest te vernietigen. (4.1) We zien dat dit visioen nu in vervulling gaat. (4.2)

In een derde visioen (?) zag Cyprianus dat de gemeente niet serieus genoeg voorbede doet, en daarom roept hij daar nu toe op. God mint degenen die hij kastijdt; hij doet dat om ze te verbeteren voor hun heil. (5.1)

Onze Heer waakte en bad voor ons, dus moeten wij dat zelf deze te meer doen - bidden tot onze Heer, en via Hem, het goed maken met God de Vader. (5.2)

“Jezus Christus onze Heer en God hebben we als advocaat en voorbidder voor onze zonden, op voorwaarde dat we ons bekeren van onze zonden uit het verleden, dat we belijden en erkennen dat onze huidige overtredingen onze Heer stuiten, en dat we beloven dat we in elk geval in de toekomst in zijn wegen wandelen en zijn geboden vrezen.” (5.3)

Zelfs nu God ons test en kastijdt, beschermt Hij ons. Niets kan ons, die geloven en die vasthouden aan zijn lichaam en zijn bloed, van Hem scheiden. De verdrukking is bedoeld om ons te schiften en om onze zondigheid aan het licht te brengen. (5.3)

In wat schijnbaar een vierde visioen is, zegt de Heer tegen zelfde minste van zijn dienaars, om “niet bang te zijn want er komt vrede, maar er is momenteel een kort uitstel want sommige moeten nog getest worden.” (6.1)

Een vijfde visioen? Cyprianus zegt dat de gelovigen zich ook van teveel eten en drinken moeten onthouden, opdat ze niet worden verleid om minder te bidden. (6.2)

De priesters en diakenen moeten deze brief met de visioenen verspreiden zodat de broeders het kunnen lezen. (7.1)

Een ieder moet niet alleen voor zichzelf maar ook voor de anderen bidden. Als de Heer onze nederigheid en vreedzaamheid en eenheid ziet, als hij ziet hoe de gelovigen zijn gekastijd en aangepast door de huidige verdrukkingen, zal Hij ons beveiligen van de aanvallen van de vijand. Als we zijn gedisciplineerd zal hij ons vergeven. (7.3)

We moeten eensgezind de Heer bidden om uitredding. Dat past mensen die zich bevinden “temidden van de klaagzangen van de gevallenen, en het beven van het overblijfsel dat er nog is, temidden van de menigte van hen die flauwgevallen en verwoest terneerliggen, en de kleine groep die nog standhoudt.” (8)

We moeten bidden dat vrede snel wordt hersteld, dat spoedig hulp komt op de plaatsen waar we ons verborgen houden, en voor het herstel van de Kerk, de zekerheid van onze redding, heldere lucht na regen, licht na duisternis,een zachte rust na een wilde storm. Dat de blasfemie van de verdrukkers wordt verslagen, de bekering van wie gevallen zijn wordt hersteld, en dat het sterke geloof van wie volharden zal worden verheerlijkt. (8)

Opmerkingen: 
  • Deze brief werd waarschijnlijke tegelijk met Brief 10 verzonden. Cyprianus had de gewoonte om tegelijk brieven aan de (vrije) priesters en aan de belijders in de gevangenis te sturen. (5 en 6, 13en 14, 15 en 16) 
  • Datering midden april 250? 
  • De situatie voor de kerk in Carthago is nu verschrikkelijk. En tegelijk zijn sommige standvastige belijders trots - misschien wel omdat ze zich trouw hebben getoond? 
  • De meerderheid van de gemeenschap lijkt gevallen te zijn voor de druk om te offeren. 
  • Grote nadruk op de noodzaak van eengezindheid en gebed 
  • Ik suggereer dat Cyprianus misschien wel naar 5 visioenen verwijst. Het zijn er in elk geval twee. Misschien dat de andere gedeelten die ik als visioenen of ‘woorden van de Heer’ herken, daar onderdeel van zijn. 
  • In een tijd van enorme terreur tegen de kerk is mogelijk dat Cyprianus ‘ze ziet vliegen’ - maar het kan ook dat in die situatie de Heer extra nabij is. Hoe de lezer dit ziet is afhankelijk van het geloof van de lezer. 
  • De houding van Cyprianus om de zware verdrukking een straf van God voor de zonden van de kerk te noemen, lijkt me bijzonder onpastoraal. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

dinsdag 19 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 10 - Aan de belijders in de gevangenis in Carthago

Deze tiende brief van Cyprianus is gericht aan de belijders in de gevangenis in Carthago

Cyprianus prijst de belijders gelukkig wegens hun geloof en hun kracht. Hij zegt dat namens ‘onze Moeder de Kerk’. Het is nog maar kortgeleden dat een aantal gelovigen die vastbesloten was in hun belijdenis in ballingschap gingen om hun straf te ontlopen. Maar een belijder zijn is, nu Cyprianus dit schrijft, moeilijker geworden - ‘het vereist meer moed’, maar het geeft ook meer eer. ‘De strijd is toegenomen, en daarmee de heerlijkheid voor de strijders.’ Er is sprake van martelingen.(1.1)

Sommigen van jullie in de gevangenis hebben hun kroon reeds ontvangen. Cyprianus moedigt de andere in de gevangenis aan om het geloof standvastig vast te houden. (1.2)

Er is sprake van ‘de hardste ondervragingen’, ‘martelingen, ‘kwellingen’, ‘hardste slachtpartij’. Maar dit bracht de mannen van God des te sneller bij hun Heer. (2.1)

Cyprianus spreekt vol lof over de wonderlijke manier waarop de christenen ondanks de vreselijke martelingen standhielden, waarmee ze de daders overwonnen. (2.2) Christus, de Geest en de Vader zijn in hun midden als ze de tot aan de overwinning strijden voor hem. (2.3; 3)

Cyprianus beschrijft vervolgens de ene martelaar Mappalicus die de proconsul toeriep, ‘de strijd zal je morgen zien’. Dat gebeurde inderdaad; de dag daarop kreeg hij zijn kroon. (4.1) ‘Dit is de strijd van ons geloof, waarin we strijden, waarin we verwinnen, waarin we gekroond worden.’ (4.2)

De apostel Paulus streed deze strijd. Het was voorspeld door de profeten, getoond door de Heer, uitgevoerd door de apostelen. Mappalicus zegde de strijd aan de proconsul aan. (4.3)

Cyprianus moedigt de overigen in de gevangenis aan om Mappalicus en de anderen die met hem martelaar werden, te volgen in geloof en geduld. Hij roept ze op om door hun standvastigheid de vastberadenheid van de andere gelovigen te versterken. ‘Als het gevechtsfront u roept, als de dag van uw conflict komt, strijd het gevecht dapper, voer de oorlog resoluut.’ Cyprianus onderstreept opnieuw hoe nauw de Heer zelf betrokken is bij het geloofsgevecht voor hen die in de gevangenis zitten. (4.4)

De gevangenen moeten niet teleurgesteld zijn als er weer vrede komt, voordat van hen de eindstrijd verwacht wordt. God kent hun hart en op grond daarvan bepaalt hij wie de kroon krijgt. (5.1)

De Kerk is gezegend, eerst door het witte kleed van de goede daden van de heiligen, en nu ook door het rode gewaad van de martelaren. Laat een ieder streven naar het verkrijgen van de kroon. (5.2)

Opmerkingen: 
  • Deze brief dateert van kort na 17-19 April 250, toen Mappalicus werd gedood. Die datum is al vroeg in de kalender der martelaren gezet. 
  • Mappalicus en zijn metgezellen zijn de eerste martelaren in Carthago. In een latere brief (22) zien we Mappalicus als tweede in een lijst van 17 slachtoffers. Ze waren overigens niet ter dood veroordeeld maar stierven als gevolg van de gevangenis en marteling. 
  • De militaire taal is opvallend - een getuigenis van de strijdvaardigheid van de kerk. 
  • Deze brief is gevonden in een donatistische verzameling van brieven van Cyprianus. 
  • De eerst golf van verdrukking vanaf januari 250 deed de Romeinen de gelovigen in ballingschap sturen; nu gingen ze de gevangenis is en wachtte martelaarschap (april 250). 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

zaterdag 16 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 9 - Cyprianus aan priesters en diakenen in Rome

Deze negende brief van Cyprianus is gericht aan de priesters en diakenen in Rome.

Cyprianus wist niet wat met zijn Romeinse collega was gebeurd maar heeft dankzij een brief van de priesters en diakenen van Rome, verstuurd via de subdiaken Crementius, het verslag van zijn martelaarschap gekregen. (1.1)

Cyprianus feliciteert de kerk in Rome met het geweldige voorbeeld van hun bisschop, en zegt dat diens onwankelbaar geloof en deugd een voorbeeld is. (1.2)

Cyprianus kreeg tegelijk een brief onder ogen die schijnbaar uit Rome was verzonden via Crementius, maar hij is daar niet zeker van; hij stelt vragen bij het handschrift, de inhoud en het feitelijke papier. Hij stuurt die brief dus naar Rome terug ter controle. Cyprianus vermoedt dat met de originele versie gerommeld is; hem is niet duidelijk wie de afzenders en wie de geadresseerden zijn. (2.1)

‘Het is een uiterst zware zaak als de waarheid van een kerkelijke brief is gecorrumpeerd door valsheid of fraude. […] Onderzoek dus het handschrift en de slotconclusies om te zien of dit van jullie afkomstig is en schrijf ons terug wat de waarheid in deze zaak is.’ (2.2)

Opmerkingen: 
  • Cyprianus heeft een verslag gekregen van de dood van bisschop Fabianus, en een brief die hij niet thuis kan brengen. Gaat dit om brief 8? Was hij niet blij met de inhoud die nogal wat kritiek op zijn vlucht inhield? Kon hij niet geloven dat Rome dat zou schrijven? Geeft hij ze een kans daar afstand van te nemen? In ieder geval lijkt deze brief 9 geen vriendschappelijke brief, maar eerder onverholen kritiek op hoe Rome Cyprianus bejegende. 
  • Fabianus werd in januari 250 gedood. Hoorde Cyprianus pas 6 maanden later over de toedracht? Dat bewijst dan wel hoe de verdrukking de normale communicatie tussen de kerken bemoeilijkte. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

vrijdag 15 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 8 - Kerk in Rome aan de kerkleiders in Carthago

Deze achtste brief is een vreemde eend in de bijt; het is een brief van de kerk in Rome gericht aan de kerkleiders in Carthago.

De kerk in Rome heeft van subdiaken Crementius gehoord over de situatie in Carthago en stuurt daarom - waarschijnlijk via deze zelfde Crementius - een brief.

Ze hebben in Rome van Crementius gehoord ‘dat de gezegende papa’ (paus) Cyprianus zich verscholen houdt en ‘het wordt volgehouden dat hij daar zeker goed aan heeft gedaan om de speciale reden dat hij een prominente persoon is.’ (1.1)

‘Maar feit is dat de strijd nu nabij is die God heeft toegelaten…’ God wil dat door deze strijd engelen en mensen zien dat de overwinnaar zijn kroon ontvangt, en dat degene die verliezer is, de straf krijgt.’ (1.1)

‘Wij zijn nu duidelijk de kerkleiders en het is onze taak om over de kudde te waken […] in de plaats van onze herders.’ De brief waarschuwt ervoor om die taak niet te veronachtzamen. (1.1)

De brief haalt vervolgens een aantal bijbelverzen aan over Jezus als Goede Herder die zijn leven inzet voor zijn schapen, en dat hij Petrus aanstelde als herder. Dat hij en de andere apostelen goede herders waren blijkt uit de manier waarop ze om het leven kwamen. (1.2)

Dus is de vraag aan de lezers, om geen huurlingen maar goede herders te zijn. De gemeenteleden lopen groot gevaar om aan afgoderij te gaan doen als ze van de leiders van de kerk niet worden aangemoedigd standvastig in het geloof te zijn. (2.1)

Er komen veel reizigers uit Rome naar Carthago, waardoor de kerkleiders daar kunnen weten dat Rome dit niet slechts zegt, maar ook zelf doet in het zicht van wereldlijke gevaren. ‘We houden de vrees voor God voor ogen en eeuwige straffen, in plaats van vrees voor mensen en kortstondig lijden. We verlaten onze broeders niet maar we moedigen ze aan om standvastig te zijn in het geloof en, wat onze taak is, om bereid te zijn met de Heer te wandelen.’ (2.2)

Sommige gelovigen in Rome waren al onderweg om de verplichte rituelen uit te voeren, en de kerkleiders konden ze daarvan weerhouden.

De kerk in Rome staat sterk, hoewel sommigen zijn gevallen uit vrees voor de terreur - zowel prominente personen als mensen die bang waren voor andere mensen.

Wie zijn gevallen (Latijn: lapsi) zijn ‘gescheiden van ons’ maar we proberen ze te overtuigen om penitentie te doen, ‘in de hoop dat ze op de een of andere manier in staat zijn vergeving te winnen van Hme die dat kan geven.’ Als we ze aan hun lot zouden overlaten, vrezen we, zouden ze nog zondiger kunnen worden. (2.3)

Dus roept de kerk in Rome de leiders van de gemeente in Carthago op om op soortgelijke manier de gevallenen te bemoedigen, hun harten te hervormen zodat als ze een tweede keer gearresteerd worden, ze ‘belijders’ zullen zijn en daarmee hun eerste vergissing goedmaken. (3.1)
  1. Wie ziek zijn van degenen die gevallen zijn maar die nu bezig zijn met penitentie en die verlangen naar communie moet je ‘troost’ brengen. (3.1)
  2. Jullie moeten ook zorgen voor de weduwen en anderen die niet voor zichzelf kunnen zorgen, en ook voor wie in de gevangenis zitten of wie uit hun huizen verdreven zijn. (3.1)
  3. Wie catechese doen en ziek worden moet je niet hun hoop ontnemen, maar ze troost brengen. (3.1)
  4. Wie de lichamen van martelaren verzamelt om te begraven - een heel gevaarlijks taak - kan verzekerd zijn dat hij een goede dienaar van God is die een groot loon wacht. (3.2)
De broeders in ketenen sturen u groeten, evenals de priesters en de hele kerk. (3.3)

Voor jullie informatie, Bassianus is gearriveerd.

Stuur zoveel mogelijk kopieen van deze brief rond, of schrijf zelf brieven, of stuur een bode, zodat ze moedig standhouden. (3.4)

Opmerkingen:
  • Cyprianus houdt zich verscholen buiten Carthago; in Rome zitten gelovigen in de gevangenis en de situatie daar is penibel. 
  • De brief lijkt nauwelijks onder de oppervlakte heel kritisch over Cyprianus die bij zijn kudde is weggevlucht. In andere brieven doet Cyprianus zijn best te laten zien dat hij het beste met de kerk op het oog had en niks anders; toch was een deel van zijn priesters en diakenen kritisch. 
  • Opvallend is verwijzingen naar de marteldood van Petrus door deze kerk in Rome. 
  • Bisschop Fabianus van Rome was in januari 250 gedood. Pas in maart 251 zou een opvolger worden gekozen. 
  • Let op de pastorale bezorgdheid over de lapsi - de brief ademt een geest van verzoening 
  • Wat betreft de datering, we zien dat de verdrukking in een gevorderd stadium is. Er wordt geofferd, er zijn gevangenen, er is kans op een tweede arrestatie, er zijn doden en het begraven van de doden is een gevaarlijke klus. 
  • GW Clarke dateert de ontvangst van deze brief rond end juni-begin juli 250AD. 
  • Dit is eerste keer dat een subdiaken wordt genoemd - een assistent van een diaken. Werden blijkbaar als postbodes gebruikt. 
  • Onduidelijk is of Crementius een subdiaken uit Rome of uit Carthago is. 
  • Interessant dat Rome voor de bisschop van Carthago de term ‘papa’ (paus) gebruikt. Pas in de 11de eeuw kreeg dit woord in Rome de technische betekenis die het nu nog voor Rome heeft.
  • Wie is Bassianus?  Misschien ontdekken we dat later. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

dinsdag 5 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 7 - Zorg voor weduwen, zieken, armen, vreemdelingen

Deze zevende brief van Cyprianus is gericht aan de priesters en diakenen in Carthago.

Cyprianus mist de priesters en diakenen maar kan niet naar de stad terugkeren uit vrees dat dit de vrede van de gelovigen in gevaar brengt. ‘Wat ik vrees is dat mijn aanwezigheid een uitbraak van geweld en weerzin onder de heidenen kan veroorzaken’.(1)

Alleen als priesters en diakenen hem schrijven dat de rust is teruggekeerd, zal hij terugkomen, of als de Heer hem zelf een teken geeft. (1)

Cyprianus bindt de priesters en diakenen op het hart om nauwkeurig te zorgen voor weduwen, zieken en armen en om financieel zorg te dragen voor vreemdelingen die dat nodig hebben. Daarvoor moeten ze de persoonlijke fondsen gebruiken die Cyprianus bij priester Rogatianus heeft achtergelaten. Via de acoliet Naricus stuurt Cyprianus meer geld naar Rogatianus om te zorgen dat het charitatieve werk onder de behoeftigen kan doorgaan. (2)

Opmerkingen: 
  • Cyprianus houdt zich verscholen buiten Carthago en schrijft aan priesters en diakenen die in Carthago voortgaan met hun werk. 
  • Deze brief zal ongeveer tegelijk met brief 4-6 geschreven zijn, in de verdrukking onder Decius. Cyprianus hoopt nog spoedig te kunnen terugkeren en er is nog vrede onder de christenen. E is ook nog geen sprake van gevangen christenen. Rogatianus de priester is nog op vrije voeten. Als brief 5 en 6 rond April 250 zijn geschreven moet deze nog eerder zijn geschreven. 
  • Het lijkt of Cyprianus gelooft dat de storm nog steeds kan overwaaien. 
  • Cyprianus onderstreept dat het zijn persoonlijke geld is dat hij aan Rogatianus had gegeven voor onderhoud van armen, geen kerkgeld. Zorg voor armen etc werd als taak van de bisschop gezien, en als een bisschop welgesteld was, dan was het gebruik van zijn eigen geld een normale ‘Romeinse’ zaak. 
  • Dit is de eerste keer in de kerk dat we de formele titel acoliet tegenkomen. Een helper van de priester? 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

zondag 3 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 6 - Houdt vol in de gevangenis

Deze zesde brief van Cyprianus is gericht aan Sergius, Rogatianus ‘en de andere belijders’ in de gevangenis.

Cyprianus zou erg graag de geadresseerden zien; hij bewondert ze omdat ze hun geloof hebben beleden zonder zich te compromitteren. (1.1) Daarom zitten ze in de gevangenis. Cyprianus moedigt ze aan om vol te houden met het oog op de kroon die hen wacht. ‘Gezegend is de gevangenis die mensen naar de hemel zendt.’ (1.2)

Cyprianus adviseert de gevangenen om niet teveel aan het lijden dat hen wacht te denken, maar aan de heerlijkheid die daarop volgt - zoals dat ze zullen oordelen en heersen met Christus de Heer. Hij laat zien dat dit de ware navolging van Christus is, aan de hand van veel bijbelgedeelten. (2.1)

Er zijn ook christelijke vrouwen in de gevangenis; Cyprianus spreekt ze apart aan; niet alleen zullen ze hun kroon van de Heer ontvangen maar tevens zijn ze een voorbeeld voor alle vrouwen door hun geloof vast te houden. (3.1)

Er zijn ook jonge knapen bij het gevangen gezelschap; ook hun wordt, aan de hand van bijbelverzen, gezegd dat ze moeten denken aan de heerlijkheid van hun eeuwige veiligheid. (3.1)

‘Dit is het geloof dat we moeten bewaren en overdenken nacht en dag, met onze harten toebereid voor God, met minachting voor de tijdelijke dingen en met onze gedachten geheel op de toekomst gericht - de verrukkingen van het eeuwig koninkrijk, de omhelzing en de kus van de Heer, het zien van God.’ (4)

Cyprianus roept degenen in de gevangenis op om te volgen in de voetsporen van de oude moedige en vrome priester Rogatianus. In het gezelschap van ‘onze broeder’ Felicissimus, leed hij onder de eerste woeste aanvallen door het volk; hij bereidde een plaats in de gevangenis, en gaat de huidige mensen in de gevangenis voor als wegbereider.

Cyprianus eindigt met de lezers zijn beste wensen te geven; hij bidt voor ze en wenst dat ze zullen worden gekroond als martelaren. (4)

Opmerkingen: 

  • Cyprianus houdt zich verscholen buiten Carthago en schrijft aan de mensen in de gevangenis in Carthago. 
  • Deze brief zal ongeveer tegelijk met brief 5 geschreven zijn, in de verdrukking onder Decius, kort voor april 250AD. In het midden van die maand werden de eerste martelingen voor belijders uitgevoerd, maar de gevangenen die worden genoemd in brief 5 en 6 lijken daar nog niet onder te leiden. 
  • Cyprianus spreekt over verdrukking en de kroon op een manier die we ook al zagen bij Ignatius en andere vroeger schrijvers. 
  • De Rogatianus die in de aanhef wordt genoemd is wellicht dezelfde als priester Rogatianus die later in de brief voorkomt. Dan was Sergius waarschijnlijk ook een priester. Maar ik weet niet zeker of de Rogatianus in de aanhef dezelfde is. Waarom wordt de tweede keer dat Rogatianus wordt genoemd, uitdrukkelijk gezegd dat het die tweede keer om een priester gaat? 
  • Het lijkt me dat niet vol te houden is dat als Cyprianus spreekt over ‘onze broeders’, dat hij dan altijd bisschoppen aanspreekt. Waarom zou hij dan Felicissimus noemen nadat hij het eerst over een priester heeft gehad? Als de Rogatianus van de aanhef wel de priester is die later in de brief wordt genoemd, is wel aangetoond dat de aanspreektitel ‘broeder’ voor Cyprianus niet alleen voor bisschoppen wordt gebruikt. Dit kan ook uit Brief 5 worden opgemaakt. 
  • Waren deze Rogatianus en Felicissimus de eersten die werden opgepakt? Zijn ze een voorbeeld als eerste martelaren? Of zijn ze een concreet voorbeeld met de anderen in de gevangenis?  Dit laatste lijkt het geval.
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

vrijdag 1 augustus 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 5 - Aan priesters en diakenen in Carthago

Deze vijfde brief van Cyprianus is gericht aan zijn priesters en diakenen in Carthago.

Probleem is dat in Carthago de situatie gespannen is ten gevolge van eerdere vervolging Cyprianus kan daar daarom niet zijn, maar geeft van afstand advies aan zijn priesters en diakenen.

Cyprianus is ‘veilig’, maar kan niet in Carthago zijn en moet zijn werk dus uitvoeren via zijn priesters en diakenen. Hij wil dat ‘discipline en ijver’ worden gehandhaafd. (1.1)

Wat moesten de priesters en diakenen doen?

1. Materieel zorgen voor de degenen die hun Heer hebben beleden en die nu in gevangenis zitten.
2. Ook zo zorgen voor wie trouw zijn (maar niet in gevang) en die noden hebben.
Er zijn fondsen geworven en aan de geestelijkheid (Latijn: clerici) in Carthago gegeven, precies om dit soort noodsituaties het hoofd te bieden. (1.2)
3. De priesters en diakenen moesten ook zorgen dat ze de ‘algemene vrede’ bewaarden. Dat betekent ongetwijfeld, dat ze aan de autoriteiten geen aanleiding geven om nieuwe vervolgingen in te zetten.

Cyprianus zegt dat de gelovigen graag liefdevol in de gevangenis de ‘belijders’ opzoeken, maar dat moet wel wijs gebeuren. Die wijsheid is als volgt:
  • bezoek belijders in gevangenis niet met grote aantallen want dat kan kwade gevoelens scheppen en zorgen dat er helemaal geen toegang tot de gevangenen meer is. 
  • de priesters die het offer vieren (eucharistie) bij de belijders (in de gevangenis) moeten om beurten gaan, en steeds alleen, en alleen vergezeld van steeds andere diakenen. Dit om geen reacties op te roepen. 
  • in alle gevallen moet zachtmoedig en nederig worden gehandeld, de omstandigheden moeten in acht genomen, de algemeen vrede en het welzijn van ‘onze mensen’ moet bewaard. (2.1)
Cyprianus sluit de korte brief met groeten van hemzelf en ‘mijn diaken’, en ‘van allen die bij me zijn’.(2.1)

Opmerkingen: 
  • Cyprianus houdt zich verscholen buiten Carthago.
  • De brief moet vroeg in de verdrukking onder Decius worden geplaatst. Er zijn al mensen in de gevangenis, Cyprianus is al gevlucht. Tegelijk is het nog mogelijk de gelovigen te bezoeken in de gevangenis, en daar zelfs de eucharistie te vieren. De situatie lijkt echter explosief.
  • De financiën van de kerk waren aan de geestelijkheid gegeven - was dit omdat de Romeinen er beslag op wilden leggen?
  • De bisschop had alle zeggenschap over het geld van de kerk.
  • Het is normaal dat een priester; geholpen door een diaken, de eucharistie viert. Dat kan desnoods in de gevangenis. Is dit omdat de bisschop afwezig is? Het lijkt eerder dat dit al normaal is.
  • ‘Mijn diaken’ in de groet is waarschijnlijk Victor, die ook in brief 6 en 13 genoemd.
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.