zaterdag 4 juni 2016

Joel 2:1-17 God oordeelt zijn volk


INTRODUCTIE
JOEL 1:1-20
JOEL 2:1-17
JOEL 2:18-27
JOEL 2:28-32
JOEL 3:1-21

JOEL 2:1-17

Wie Joel 1:1-20 net heeft gelezen, en daarna Joel 2:1-17, moet wel tot de conclusie komen dat sprake is van parallellisme. Het is net of Joel hetzelfde zegt, maar nu in wat andere woorden. Maar alles wat Joel zegt lijkt wat steviger aangezet, wat verder uitgewerkt.

Het lijkt me dat een exegeet een paar keuzes kan maken voor een algemene uitleg van dit gedeelte.

1) Joel praat nog steeds over een aanval door een massieve spinkhanenplaag en een droogte, waar in hoofdstuk 1 al sprake van was, en die sprinkhanenplaag wordt nu met meer kleur beschreven, en opnieuw zien we hoe Joel beseft dat er een grotere Dag des HEREN komt of...

2a) Joel beschrijft die Dag des HEREN nu in 2:1-17, een enorme sprinkhanenplaag die het land verwoest.  De beschrijving van de plaag is ingeklemd tussen 2:1 en 2:11, die de plaag als een sandwich tussen een beschrijving van de Dag des HEREN plaats.  Joel lijkt de plaag toch wel echt als die Dag des HEREN zelf te zien.  Maar gaat het nog wel om sprinkhanen?

2b) Joel beschrijft wellicht de aanval door een sterk leger, die hij omschrijft als een spinkhanenplaag.  De komt van dit leger, Gods straf over zijn volk, is het begin van de Dag des HEREN.  In dat geval is hoofdstuk 1 een omschrijving van een sprinkhanenplaag die wel lijkt op een vijandelijk leger, en 2:1-17 is een vijandelijk leger dat wel lijkt op een sprinkhanenplaag.  Dit zou kunnen, maar let wel, er is in Joel tot nu toe geen enkele aanwijzing dat het sprinkhanenleger eigenlijk op een werkelijk militair leger duidt.  Misschien komt dit nog.

In ieder geval gaat Joel, meer dan in Joel 1, in op de komende Dag des HEREN.  (Joel 2:1-2, 2:11c)

God is aan het woord en spreekt over 'Mijn heilige berg', de berg Sion. (2:1)

Overigens spreekt Joel tweemaal over het leger van sprinkhanen ook als 'Zijn (dat is, God's) leger'. En het leger van sprinkhanen is de uitvoering van God's woord.  God stuurt ze. (2:11)

Dit hoofdstuk bevat nogal wat taal die we vaak als apocalyptisch aanduiden:
duisternis en donkerheid (2:2)
de aarde siddert (2:10)
de hemel beeft (2:10)
zon en maan worden in zwart gehuld (2:10)
sterren trekken hun licht in (2:10)

In dit geval van Joel zijn dit verklaarbare verschijnselen bij een grote sprinkhanenplaag.  Mensen die zo'n plaag hebben meegemaakt noemen dezelfde verschijnselen.

In dit tweede hoofdstuk van Joel lijkt de Dag des HEREN wel degelijk deze vreselijke springkhanenplaag.  Voor Israel een vreselijk dag want het betekent dood en verderf en het einde van de tempeldienst.

God zelf brengt zijn leger van sprinkhanen over zijn volk, en dat moet wel een straf zijn want de oplossing wordt ook gegeven door God: het volk moet zich met zijn hele hart bekeren, met vasten, met geween, met rouwklacht. (2:12)

Als Israel dat doen zal God, die barmhartig is, berouw hebben over het kwaad dat hij over zijn volk bracht. (2:13)

Als Israel zich omkeert, zal God zich ook omkeren en zelfs zegen achterlaten: de eredienst in de tempel zal weer worden gevierd (omdat er weer eten en drinken is). (2:14)  Die tempeldienst, dat zit Joel toch wel het meest hoog.

Dus moet het volk bijeen komen, iedereen moet erbij zijn, en de priesters moeten bij God pleiten, 'geef Uw erfelijk bezit niet over aan smaad, zodat de heidenvolken over hen zouden heersen. Waarom zouden ze onder de volk zeggen: Waar is hun God.' (2:17)

Die woorden 'zodat de heidenvolken over hen zouden heersen', duidt dat toch op een werkelijke aanval door de militaire legers van een vijandelijke natie?  Wat we tot nu toe lazen geeft daar geen aanleiding toe, maar misschien komt dat nog.  Het 'heersen door de heldenvolken' kan ook het resultaat zijn van een verwoestende spinkhanenplaag die het land verarmt en verzwakt. 

Geen opmerkingen: