In het Oude Testament vraagt de mens zich af hoe hij vergeving en verzoening kan ontvangen. Het enige echte offer dat de mens aan God kan brengen is zichzelf. Elke gave die de mens brengt is te klein, in feite absurd.
Het unieke van de liturgie van Israel is dat die zich direct tot de allerhoogste God richt. In andere religies ging en gaat de aandacht vaak uit naar de lagere machten, de ‘tussengoden’, omdat het gevoel bestaat dat die met onze donaties te vermurwen zijn.
Israel had een ingewikkeld systeem van offers aan God, en het was zich tegelijk bewust dat dierenoffers nooit voldoende kunnen zijn. De tempeldienst van Israel ging altijd vergezeld van een stevige dosis besef dat deze offers ten diepste onvoldoende waren. (Zie bijv. 1 Sam 15:22; Hosea 6:6; Mt 9:13, 12:7)
Dit conflict in het Oude Testament wordt wezenlijk pas opgelost doordat het zijn eenheid vindt in Jezus Christus en diens Kruis en Opstanding.
Abraham stond op het punt zijn zoon te offeren, maar op de laatste nipper voorzag God zelf in een offer, een manlijk lam. ‘All things come from you o Lord, and of your own have we given you.’
De christelijke theologie van de eredienst ziet in Christus het ware offerlam. Johannes de Doper wees daar op, en in het boek Openbaring is Christus present in het centrum van de wereld als het geofferde Lam. (Opb 5)
Na het offer van Christus is geen plaatsvervangend offer meer nodig. Voor de tempeldienst van Israel is dus ook geen plaats meer. Daarover zei Stephanus rake woorden in Handelingen 7. Zijn toespraak is het gevolg van de beschuldiging dat hij zou hebben gezegd Jezus de tempel zou vernietigen en dat hij de gewoontes die Mozes heeft geleerd, zou willen afschaffen (Han 6:14). Stephanus spreekt die beschuldiging niet tegen maar hij legt uit dat de geschiedenis van Israel in het Oude Testament altijd al in deze richting wees.
Toen Israel in ballingschap naar Babylon ging, en de tempel werd verwoest, kon het zijn dieren niet meer offeren. Israel stond met lege handen, maar ontwikkelde net als de Grieken een nieuwe visie op eredienst. In Alexandrie kwamen de Joden in contact met de Griekse kritiek op de cultus; vanaf toen werd het begrip ‘redelijke eredienst’ de eredient met woorden en gedachten, steeds belangrijker. Paulus haakt hierbij aan in Rom 12:1. Dit was het christelijke antwoord op de crisis van de cultus in de hele toemalige wereld.
Het offer van de mens aan God, was vanaf nu het ‘woord’ dat opgaat van de mens naar God. Het woord dat de mens tot God spreekt verpersoonlijkt de spreker.
De kerkvaders zagen de eucharistie essentieel als gebed: een offer van het woord.
Het offer van het woord werd ten volle werkelijkheid door de Logos Incarnatus, het Woord dat vlees werd en dat alle vlees tot zich trekt voor de verering van God. Hij neemt ons lijden en onze hoop in zich op, alle verlangen van de schepping, en draagt dat naar God.
Het plaatsvervangend offer van Christus neemt ons op en leidt ons naar die gelijkheid aan God, die transformatie tot liefde, die de enige ware eredienst aan God is. Door het kruis en de opstanding van Christus is de Eucharistie het ontmoetingspunt van alle lijnen die uit het Oude Verbond komen.
De christelijke eredienst is niet alleen een christelijke vorm van de synagoge – waar het woord centraal staat – maar ook een vorm van tempel. Het draait om het Ene offer.
De christelijke theologie en eredienst zien de verwoesting van de tempel dus ook als een theologische noodzakelijkheid. De plaats van de tempel in Jeruzalem is overgenomen door de universele tempel van het Opstandingslichaam van Christus, wiens uitgestrekte armen aan het kruis alle mensen tot zich trekt.
De christelijke liturgie is nooit zomaar een kwestie van deze of gene groep mensen. Het is de beweging van de mensheid naar Christus toe, zoals Hij zich naar de mensheid heeft bewogen. Hij wil de mensheid verenigen in de Ene Kerk, de ene goddelijke samenkomst van alle mensen.
In de liturgie – onze redelijke (Gr: “logische” = logos-gerelateerde) eredienst ontmoeten de eeuwige Logos en de menselijke logos elkaar, met bemiddeling van vleesgeworden Logos. Je kunt de viering van de Eucharistie een ‘samenkomst’ noemen, of ‘de maaltijd’, maar dit doet tekort aan de grote historische en theologische connecties. Het gaat niet maar om het samenzijn als mensen; het gaat niet om samen een maaltijd te eten. Het is de ontmoetingsplaats van God en de mensheid.
De volmaaktheid moet nog komen. Onze liturgie draagt het stempel van onvolkomenheid. De Nieuwe Tempel, niet met handen gemaakt, bestaat al, maar is nog onder constructie. Daarover later meer.
Het unieke van de liturgie van Israel is dat die zich direct tot de allerhoogste God richt. In andere religies ging en gaat de aandacht vaak uit naar de lagere machten, de ‘tussengoden’, omdat het gevoel bestaat dat die met onze donaties te vermurwen zijn.
Israel had een ingewikkeld systeem van offers aan God, en het was zich tegelijk bewust dat dierenoffers nooit voldoende kunnen zijn. De tempeldienst van Israel ging altijd vergezeld van een stevige dosis besef dat deze offers ten diepste onvoldoende waren. (Zie bijv. 1 Sam 15:22; Hosea 6:6; Mt 9:13, 12:7)
Dit conflict in het Oude Testament wordt wezenlijk pas opgelost doordat het zijn eenheid vindt in Jezus Christus en diens Kruis en Opstanding.
Abraham stond op het punt zijn zoon te offeren, maar op de laatste nipper voorzag God zelf in een offer, een manlijk lam. ‘All things come from you o Lord, and of your own have we given you.’
De christelijke theologie van de eredienst ziet in Christus het ware offerlam. Johannes de Doper wees daar op, en in het boek Openbaring is Christus present in het centrum van de wereld als het geofferde Lam. (Opb 5)
Na het offer van Christus is geen plaatsvervangend offer meer nodig. Voor de tempeldienst van Israel is dus ook geen plaats meer. Daarover zei Stephanus rake woorden in Handelingen 7. Zijn toespraak is het gevolg van de beschuldiging dat hij zou hebben gezegd Jezus de tempel zou vernietigen en dat hij de gewoontes die Mozes heeft geleerd, zou willen afschaffen (Han 6:14). Stephanus spreekt die beschuldiging niet tegen maar hij legt uit dat de geschiedenis van Israel in het Oude Testament altijd al in deze richting wees.
“Verwoest deze tempel en in drie dagen zal in hem weer opbouwen” (John 2:19). Jezus zegt niet dat Hij de tempel zal verwoesten – die versie was het valse getuigenis dat tegen hem werd gegeven. Hij profeteert dat degenen die hem beschuldigen precies dat zullen doen. Dit is een profetie van het kruis: Hij laat zien dat de verwoesting van zijn aardse lichaam tegelijk het einde van de Tempel betekent. Met zijn opstanding begint de nieuwe tempel: het levende lichaam van Jezus Christus, dat nu voor het aangezicht van God zal staan en dat de plaats is van alle eredienst.” Joseph Kardinaal Ratzinger, The Spirit of the Liturgy (Ignatius Press, San Francisco, 2000), p. 43.
“Eredienst door typen en schaduwen, eredienst met plaatsvervangers eindigt op het moment dat de echte eredienst plaatsvindt: het offer van zichzelf door de Zoon, die mens en ‘Lam’ is geworden, de ‘Eerstgeborene’. Hij verzamelt in zichzelf alle eredienst van God, neemt het van de typen en schaduwen naar de realiteit van de eenheid van de mens met de levende God.” Joseph Kardinaal Ratzinger, The Spirit of the Liturgy (Ignatius Press, San Francisco, 2000), p. 43-44.
Toen Israel in ballingschap naar Babylon ging, en de tempel werd verwoest, kon het zijn dieren niet meer offeren. Israel stond met lege handen, maar ontwikkelde net als de Grieken een nieuwe visie op eredienst. In Alexandrie kwamen de Joden in contact met de Griekse kritiek op de cultus; vanaf toen werd het begrip ‘redelijke eredienst’ de eredient met woorden en gedachten, steeds belangrijker. Paulus haakt hierbij aan in Rom 12:1. Dit was het christelijke antwoord op de crisis van de cultus in de hele toemalige wereld.
Het offer van de mens aan God, was vanaf nu het ‘woord’ dat opgaat van de mens naar God. Het woord dat de mens tot God spreekt verpersoonlijkt de spreker.
De kerkvaders zagen de eucharistie essentieel als gebed: een offer van het woord.
Het offer van het woord werd ten volle werkelijkheid door de Logos Incarnatus, het Woord dat vlees werd en dat alle vlees tot zich trekt voor de verering van God. Hij neemt ons lijden en onze hoop in zich op, alle verlangen van de schepping, en draagt dat naar God.
Het plaatsvervangend offer van Christus neemt ons op en leidt ons naar die gelijkheid aan God, die transformatie tot liefde, die de enige ware eredienst aan God is. Door het kruis en de opstanding van Christus is de Eucharistie het ontmoetingspunt van alle lijnen die uit het Oude Verbond komen.
De christelijke eredienst is niet alleen een christelijke vorm van de synagoge – waar het woord centraal staat – maar ook een vorm van tempel. Het draait om het Ene offer.
De christelijke theologie en eredienst zien de verwoesting van de tempel dus ook als een theologische noodzakelijkheid. De plaats van de tempel in Jeruzalem is overgenomen door de universele tempel van het Opstandingslichaam van Christus, wiens uitgestrekte armen aan het kruis alle mensen tot zich trekt.
De christelijke liturgie is nooit zomaar een kwestie van deze of gene groep mensen. Het is de beweging van de mensheid naar Christus toe, zoals Hij zich naar de mensheid heeft bewogen. Hij wil de mensheid verenigen in de Ene Kerk, de ene goddelijke samenkomst van alle mensen.
In de liturgie – onze redelijke (Gr: “logische” = logos-gerelateerde) eredienst ontmoeten de eeuwige Logos en de menselijke logos elkaar, met bemiddeling van vleesgeworden Logos. Je kunt de viering van de Eucharistie een ‘samenkomst’ noemen, of ‘de maaltijd’, maar dit doet tekort aan de grote historische en theologische connecties. Het gaat niet maar om het samenzijn als mensen; het gaat niet om samen een maaltijd te eten. Het is de ontmoetingsplaats van God en de mensheid.
De volmaaktheid moet nog komen. Onze liturgie draagt het stempel van onvolkomenheid. De Nieuwe Tempel, niet met handen gemaakt, bestaat al, maar is nog onder constructie. Daarover later meer.