Alleen als de mens in verbond met God leeft, is hij waarlijk vrij. De sabbat was voor Israël het symbool van de inwendige kant van het verbond met God. Op die dag zijn mensen werkelijk vrij. Vrij van werk, vrij van elke vorm van ondergeschiktheid.
Alles draait om Gods verbond met de mens. In Gods verbond draait het om relatie. God maakt zichzelf bekend aan de mens, en de mens reageert daarop met liefde en verering. Het liefhebben van God betekent hem eren.
Nadat God aan Mozes de ceremoniële wetten voor de eredienst gaf, besluit exodus met een verslag dat een parallel lijkt te zijn met de zeven scheppingsdagen. Zeven keer lezen we in Exodus 40 dat Mozes de tabernakel oprichtte ‘overeenkomstig alles wat de HEERE hem geboden had’.
‘Zo voltooide Mozes zijn werk’, lezen we in Ex 40:33. Een parallel met Genesis 2:1 waar we lezen dat God zijn scheppingswerk voltooide.
Daarna lezen we dat de heerlijkheid van de HEERE de tabernakel vervulde. Dat is een voorproefje van de heerlijkheid van de HEERE die eenmaal de aarde zal vervullen. Daarmee anticipeert de eredienst in de tabernakel de vervulling van Gods doelen met de hele schepping. Het gaat Hem om zijn verbond met de mensen, met alle mensen. God komt op aarde bij de mensen wonen. Hemel en aarde worden verenigd.
Zo horen schepping, geschiedenis en liturgie bij elkaar. Ze kunnen niet buiten elkaar. Zonder liturgie is de schepping en de geschiedenis een lege huls. Liturgie gaat over de inhoud en betekenis van de wereld en de wereldgeschiedenis: het gaat om het verbond van God met de mensen.
De sabbat en de tabernakeldienst zijn het sluitstuk van de schepping. Het is God te doen om de relatie met de mens. Het verbond van God is dus niet slechts iets dat plaatsvindt binnen tijd en ruimte maar het is het hart daarvan.
Eredienst, de ontmoeting van God en mens, is het hart van het verbond en wil de hele werkelijkheid waarin de mens leeft in gemeenschap met God brengen.
Ware eredienst gaat over de vereniging van God en mens, volgens de Bijbelse theologie. God wil de mens uit zijn staat van alleen-zijn, van Godverlatenheid, van alleen-voor-zichzelf-bestaan trekken, opdat de mens God kent. Alleen zo hervindt de mens zijn ware zelf. Augustinus zei daarom dat het ware offer dat we aan God kunnen brengen, de civitas Dei is; de door liefde getransformeerde mensheid, de met God geïnfecteerde schepping, de overgave van alle dingen aan God. Dat is het doel van de wereld. Dat is de essentie van offer en eredienst.
De gelijkenis van het verloren schaap dat in een doornstrook vastzit, is een metafoor van de situatie van de mens. Hij kan zich niet uit de doorns losmaken en zijn weg naar God terugvinden. Daarom komt de herder hem uit zijn netelige situatie redden om hem mee naar huis te nemen. Die herder is de Zoon van God zelf. Hij neemt de menselijke natuur aan en draagt, als God-mens, de mens mee naar huis, naar God. Dat maakt eredienst mogelijk. De mens kan thuiskomen. Het offer dat dit mogelijk maakt is het kruis van Christus, de liefde die door te sterven een geschenk van zichzelf maakt.
Alle eredienst nu, is een deelnemen aan deze kruisgang van Christus. Eerst werd hij mens, toen stierf hij, toen stond hij op uit de dood om God en mens te verenigen. Het is dus net als bij de schepping God die het initiatief neemt om de mens tot zich te doen komen.
Christelijke eredienst is dus de praktische toepassing en vervulling van de woorden van Jezus op palmzondag, de eerste dag van de lijdensweek. ‘En Ik, als Ik van de aarde verhoogd ben, zal allen naar Mij toe trekken.’ (Joh 12:32, HSV)
Bovenstaande pensees zijn grotendeels die van Joseph Kardinaal Ratzinger, The Spirit of the Liturgy (Ignatius Press, San Francisco, 2000), pp. 24-34. Wat mij betreft, nihil obstat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten