Namens God moet Mozes tegen farao zeggen: ‘DE HEERE, de God van de Hebreeën, heeft mij tot u gezonden, om te zeggen: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen in de woestijn.’ (Ex 7.16, HSV) Deze opdracht wordt viermaal, met verschillende variaties, herhaald. (Ex 8.1; 9.1; 9.13; 10.3)
Farao wil best flexibel zijn, en geeft wat toe aan Mozes, maar hij weigert Israël met alle mensen en alle vee te laten gaan. Mozes wil van geen compromis weten, en zegt:
Laat ons drie dagreizen ver de woestijn ingaan, zodat wij aan de HEERE, onze God, offers kunnen brengen, zoals Hij tegen ons zeggen zal. (Ex 8.27)
Die laatste woorden, ‘zoals Hij tegen ons zeggen zal’, zijn veelzeggend. Israël weet niet hoe het God moet dienen. En Israël staat niet toe dat farao randvoorwaarden voor die eredienst stelt. Die eredienst ‘kan alleen worden ingericht naar de mate van openbaring, in afhankelijkheid van God’, aldus Joseph kardinaal Ratzinger in zijn boek The Spirit of the Liturgy (Ignatius Press, San Francisco, 2000), p. 16).
Als Farao als compromis voorstelt dat alle Israëlieten mogen gaan maar dat ze hun vee moeten achterlaten, herhaalt Mozes zijn afhankelijkheid van God: Het vee moet mee om de HEERE te dienen.
Wij immers, wij weten niet waarmee wij de HEERE, onze God, zullen dienen, totdat wij daar komen.’ (Ex 10.26)
Niet het beloofde land maar de ware eredienst aan God staat centraal, en die eredienst kan alleen plaatsvinden volgens de aanwijzingen van God. Compromissen zijn uitgesloten.
Waren al die woordenwisselingen tussen Mozes en Farao puur tactisch? Ging het alleen maar om het volk naar het Beloofde Land te krijgen? Dat doet geen recht aan de ernst van de teksten en lijkt me dus onwaarschijnlijk. Om land tegenover eredienst af te zetten is theologisch onhandig, want het land werd aan Israël gegeven om een plaats van eredienst scheppen voor God. Als het alleen om land zou gaan, maakte Israël zich als een volk onder de volken.
In zijn tocht door de woestijn ontdekte Israël hoe God gediend wil worden. Bij de berg Sinai daalde de HEERE neer op de top van de berg (Ex 19.16, 20) en Hij maakte zijn wil bekend in de Tien Geboden. God sloot een verbond met Israël waarin de eredienst van Israël in details werd opgelegd. Zo werd het doel van de Exodus vervuld. Israël leert van God zelf hoe God vereerd moet worden.
Cultus, liturgie in de zuivere zin van het woord, is deel van deze eredienst, maar evengoed leven naar de wil van God; zo’n leven is een onontbeerlijk onderdeel van ware eredienst. Ten diepste is het ware leven van de mens, de mens zelf als rechtvaardig levend, de ware eredienst aan God, maar dat leven wordt alleen echt leven wanneer het vorm krijgt door naar God op te zien. [Liturgie] bestaat om deze visie te communiceren en om leven op zo’n manier te schenken dat heerlijkheid aan God wordt gegeven. (Ratzinger, Spirit of the Liturgy, pp. 17-18)
Er is een essentiële band tussen wet, ethiek, en eredienst. Wetgeving zonder basis in de moraal wordt al snel onrechtvaardig. En als de wetgeving en de moraal niet hun oorsprong vinden in een visie op God, degraderen ze de mens. Ze ontnemen hem zijn voornaamste reden van bestaan, dat is de eredienst aan God.
God heeft recht op reactie van de mens, op de mens zelf, en als dat recht van God uit het beeld verdwijnt, verkruimeld de ordening van de wet. Er is dan immers geen hoeksteen om de hele structuur van wet en moraal bij elkaar te houden.
Wat vond dus plaats op de Sinai? Het is precies de visie op God en diens geschenk van de eredienst en de wetgeving, die aan het Beloofde Land zijn waarde geven. De Sinai is geen tussenstop op weg naar het Beloofde Land, maar het is het hart van de zaak.
Israël wordt als volk gevormd door het verbond en de goddelijk wet die daar onderdeel van is. Het heeft een gemeenschappelijke regel voor rechtvaardig leven ontvangen. Dat en dat alleen maakt het land tot een waar geschenk. Als de realiteit van Sinai uit het oog wordt verloren door het volk in Israël, gaat het land ook verloren en gaat Israël in ballingschap. Israël zonder verbond en wetgeving verliest zijn vrijheid, want ware vrijheid bestaat in de eredienst aan God op de manier die God heeft voorgeschreven.
Liturgie gaat dus om de ordening van het hele bestaan. Zonder anker in de liturgie, de door God voorgeschreven eredienst, kunnen wet en moraal niet worden vastgehouden. Wetten zijn belangrijk voor de ordening van de samenleving en voor een waar beleven van gemeenschap, maar liturgie is van belang om die wetten te schragen en inhoud te geven.
De juiste, door God ingestelde eredienst is dus essentieel voor het juiste soort menselijke bestaan op aarde.
De eredienst maakt ons deelgenoot van de wereld van God, en laat Gods licht vallen in ons bestaan. Het plaatst ons aardse bestaan in een nieuw, correct perspectief. Een leven zonder dat, is leeg. Dat is precies waarom zelfs samenlevingen die pretenderen godloos te zijn, altijd weer blijken te zoeken naar een cultus, naar liturgie, om aan het bestaan waarde te geven. Maar zelfgeschapen liturgie is kinderspel; een schouwspel waar je al dat niet aan meedoet. Liturgie kan je niet zelf verzinnen als je daarin God wilt ontmoeten. Als God zichzelf niet onthult, wandelen we maar wat in het duister rond.
Mozes zei tegen Farao: ‘Wij […] weten niet waarmee wij de HEERE, onze God, zullen dienen.’ (Ex 10.26) Daarmee benoemde Mozes een fundamentele wet van liturgie. Als God zich niet openbaart kan de mens altaren bouwen voor de onbekende god (Han 17.23), hij kan zich naar God uitstrekken, en Hem zoeken. Maar echte liturgie veronderstelt dat God aan dolende mensen duidelijk maakt hoe Hij vereerd wil worden. Liturgie heeft een zekere instelling van Bovenaf nodig, het kan niet maar voortkomen uit ons eigen voorstellingsvermogen of onze creativiteit. Als dat alles is, is het niks dat een schreeuw in de nacht. Het verhaal van het Gouden Kalf dat Israël bouwde om God te vereren, is hier precies een waarschuwing tegen. Israël besloot dat het God op een manier wilde eren die wel goed paste bij de mensen, maar het vergat dat God daar zo zijn eigen visie op heeft.
Echte liturgie, zoals we zien bij Mozes en het gelovige Israël in de woestijn, behelst een werkelijke relatie met de Ander, die zich aan ons bekend maakt en die ons bestaan richting geeft. Hijzelf neemt het initiatief voor hoe Hij gediend wil worden.
Het verhaal van het Gouden Kalf is een waarschuwing tegen elke vorm van zelfontwikkelde en zichzelf zoekende eredienst. Ten diepste draait dit niet langer om God maar het probeert zichzelf een fijne kleine alternatieve wereld te bieden, samengesteld uit eigen middelen. Liturgie wordt dan echt doelloos, geknutsel. Of erger, het wordt afvalligheid van de levende God, afvalligheid in religieuze vermomming. Alles wat tenslotte overblijft is frustratie, een gevoel van leegte. Er is geen ervaring van die bevrijding die altijd plaatsvindt als een mens de levende God ontmoet. (Ratzinger, Spirit of the Liturgy, p. 23)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten