donderdag 31 juli 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 4 - Maagden die met mannen slapen


Deze vierde brief van Cyprianus, samen met de bisschoppen Caecilius, Victor, Sedatus en Tertullus en met een aantal priesters, is gericht aan bisschop Pomponius.

Probleem in de brief, is dat een aantal ‘maagden’ het bed heeft gedeeld met een aantal gemeenteleden, waaronder een diaken. Pomponius vraagt in een brief die hij via bisschop Paconius naar Cyprianus heeft gestuurd, wat hij moet doen. (1.1)

Deze maagden waren meisjes die ‘eenmaal een sterk besluit hadden genomen om hun kuise staat te bewaren met onwankelbare standvastigheid’. Ze gaven toe dat ze mannen in hun bed hadden gehad, maar ze hielden vol dat ze hun maagdelijkheid hadden bewaard.(1.1)

Cyprianus overtuiging is dat hij de voorschriften van de evangelisten en apostelen moedig en krachtig moet uitvoeren voor het welzijn van de kerk. Het gaat om ‘de discipline van de kerk’. Cyprianus citeert enkele bijbelverzen over de noodzaak van discipline. (1.2) Het gaat hem om ‘het leven van elke persoon’. (2.1)

Cyprianus geeft een paar voorschriften, zoals dat maagden niet eens in hetzelfde huis moeten wonen als mannen. Ze zijn immers niet alleen ‘zwak wegens hun geslacht’ maar ze zijn ook ‘nog op een kwetsbare leeftijd’. De maagden moeten dus ‘compleet door onze aanwijzigingen en controle worden geleid.’ De duivel is maar al te graag bereid om ze kwaad te doen.(2.1)

Cyprianus legt vervolgens uit dat als dienstknechten van God te lang in de gevarenzone van de duivel en verleidingen zijn, ze zich niet meer kunnen losmaken. Snel optreden is dus geboden. Cyprianus maakt een interessante pastorale opmerking in deze context: ‘Zodra ze verenigd zijn in een gezamenlijk schuldgevoel’ zal het moeilijk zijn ze uit elkaar te halen. Hij bedoelt ongetwijfeld, de meisjes en de mannen waar ze te hecht mee waren. (2.2)

Cyprianus zegt dat de meisjes die niet kunnen wachten op het loon van hun maagdelijkheid, beter kunnen trouwen, ‘in plaats van in het vuur te vallen door hun zonden.’ Ze moeten bovendien in overweging nemen dat ze voor hun broeders en zusters geen schandaal mogen veroorzaken. (2.3)

En het feit dat de maagden ondanks alles hun lichamelijke maagdelijkheid hebben bewaard betekent voor Cyprianus niet veel. Samen in bed liggen, elkaar omhelzen, samen praten, kussen, is erg genoeg. (3.1) Bovendien, hoe kan je zeker zijn dat ze nog maagd zijn? De meisjes hadden blijkbaar gesuggereerd dat vroedvrouwen het konden testen, maar ‘de hand en het oog van de vroedvrouw kan zich vaak vergissen’.(3.1)

Als een echtgenoot zijn vrouw met een ander in bed aantreft, is hij dan niet zo ziedend dat hij misschien het zwaard wel trekt? ‘Christus is onze Heer en onze Rechter: als Hij ziet dat zijn eigen maagd die Hem haar geloften heeft gedaan en die zich geheel aan Hem heeft overgeleverd, met een andere man ligt, stel je dan Zijn woede en boosheid voor en de straffen waarmee Hij dreigt wegens zulke onkuise bijeenkomsten.’ (3.2)

Kerkleiders moeten bovenal het voorbeeld geven door hun levensstijl. ‘Hoe kunnen ze opzichters zijn van de onschuld en kuisheid als ze zelf de bron en oorsprong zijn van corruptie en onderwijs in de ondeugd?’ (3.3)

Pomponius heeft er dus goed aan gedaan de diaken te excommuniceren, net als de andere mannen die er een gewoonte van maakten met de meisjes te slapen, zegt Cyprianus.(4.1)

Wat betreft de maagden, als die serieus penitentie hebben gedaan en zijn gestopt met hun relaties, moeten ze eerst lichamelijk worden onderzocht door de vroedvrouwen. Als ze nog maagd zijn moet de kerk ze ontvangen en kunnen ze aan de Communie meedoen. Ze moeten wel worden gewaarschuwd dat als het weer gebeurt, ze niet weer zo makkelijk in de kerk worden toegelaten. (4.1)

Wie toch geen maagd meer blijkt te zijn, moet volle penitentie doen. Alleen na langere tijd en na openbare schuldbelijdenis mag ze naar de kerk terugkeren. (4.1)

Als ze toch doorgaan met hun gedrag, kunnen we ze nooit meer in de kerk toelaten, aldus Cyprianus. Zijn vrees is dat ze met hun zonden ook anderen de weg naar de ondergang wijzen. (4.2)

De meisjes moeten niet denken dat er nog hoop is op leven en redding als ze hebben geweigerd hun bisschoppen en priesters te gehoorzamen. Cyprianus bewijst dit met een citaat uit het OT waarin wordt gezegd dat wie de priesters ongehoorzaam is, ter dood moet gebracht. (4.2) De toepassing daarvan in de kerk is dat mensen worden geëxcommuniceerd. (4.3)

‘Ze kunnen geen leven vinden buiten de kerk want er is slechts een huis van God en niemand kan redding vinden behalve in de kerk.(4.3)

Cyprianus roept Pomponius dus op om alle betrokken individueel te adviseren en te leiden, opdat ze niet verloren gaan. (5.1) Dat moet hij krachtig doen, want dat dient Christus en leidt wellicht tot het welzijn van de zondaars.(5.2)

Opmerkingen: 

  • In de vroege kerk lezen we wel vaker over jonge vrouwen die met hun maagdelijkheid de Heer dienden, ook voordat dit werd geformaliseerd in kloosters.
  • Dat vrouwen als het ‘zwakke geslacht’ werden gezien kom je wel vaker tegen in het Romeinse Rijk; het valt makkelijk te combineren met oog op de rol van Eva in het paradijs.
  • De pastorale benadering van Cyprianus is opvallend. De, naar het lijkt nog jonge meisjes werden veel lichter gestraft dan de betrokken mannen. Het ging Cyprianus om het eeuwig welzijn van de betrokkenen.
  • Uit de vroege kerk weten we niets van een formele en publieke wijding van maagden; misschien dat zoiets meer een private zaak was.
  • De excommunicatie van de diaken was waarschijnlijk door de bisschop alleen verricht; daarom zoekt hij advies of hij daar goed aan heeft gedaan?
  • De maagdelijkheidstest klinkt in moderne oren schandelijk, en met een overdreven nadruk op het fysieke aspect. Dat laatste geeft Cyprianus zelf ook aan, maar hij acht de test toch nodig. Dit overigens nadat, naar het lijkt, de meisjes hier zelf om hebben gevraagd.
  • De penitentie die de meisjes moesten doen bestond waarschijnlijk uit extra gebeden, aalmoezen geven, goede werken.

Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.


donderdag 24 juli 2014

Brieven van Cyprianus - Brief 3 - Een opstandige diaken


Deze derde brief van Cyprianus is gericht aan de oude bisschop Rogatianus.

Probleem in de brief, Rogatianus heeft aan Cyprianus (en andere bischoppen?) een brief gestuurd waarin hij zich beklaagd over een diaken die hem belaagd en die de taken die bij zijn eigen ambt horen niet uitvoert. Een aantal bisschoppen besprak de brief met Cyprianus die nu het antwoord stuurt. (1.1)

Cyprianus schrijft dat Rogatianus ‘eervol en met zijn gebruikelijke waardigheid’ heeft gehandeld door de klacht aan Cyprianus c.s. voor te leggen. Gezien zijn bisschoppelijk zetel (Latijn: cathedra) had hij de diaken ook gewoon meteen kunnen straffen, en Cyprianus verzekerd de oude bisschop dat zijn collega's hem zouden hebben gesteund. (1.1)

Iemand die geen priester is maar zich met hem gelijkstelt, zondigt tegen de geboden in de bijbel, argumenteert Cyprianus met een paar bijbelse voorbeelden. God is het die priesters maakt, en Hij beschermt ze. (1.2)
Cyprianus laat zien dat toen de priester Samuel werd gehoond vanwege diens leeftijd, ‘zoals jou nu is gebeurd’, God het voor hem opnam. ‘Ze hebben niet jou maar mij geminacht’, zegt God. (1.2)

Cyprianus laat verder met teksten uit het OT en NT zien dat priesters eer moeten ontvangen. (2.1)

Jezus bleef tot de dag van zijn kruisiging de leiders van zijn volk met respect behandelen. En toen hij een melaatse reinigde, gaf Hij hem opdracht naar de priester te gaan om het juiste offer te brengen. En dat, zegt Cyprianus, terwijl zulke priesters heiligschenders waren. Jezus toonde zelfs slechte priesters respect, ‘zodat echte priesters hun volle en gerechtvaardigde eerbied zouden ontvangen.’ (2.2)

'Diakenen moeten […] in gedachten houden dat het de Heer was die apostelen aanstelde, dat wil zeggen, bisschoppen en aangewezen leiders, terwijl het de apostelen waren die, na de hemelvaart van onze Heer, diakenen bevestigde om de Kerk te helpen en henzelf in hun ambt van bisschop. Zijn we werkelijk in een positie om te rebelleren op enigerlei wijze tegen God die ons bischoppen maakte? Evenzo, is het mogelijk voor diakenen om te rebelleren tegen ons die hen diakenen maakten?' (3.1)

De diaken moet penitentie doen op een manier die zijn eerbied voor de bisschop toont en hij moet het nederig goedmaken met zijn bisschop. (3.2)

In het gedrag van deze diaken, namelijk in zichzelf behagen en hun bisschop met arrogante minachting behandelen, ligt volgens Cyprianus ‘de oorsprong van ketters, de bron voor de aanvallen van kwaadaardige scheuringmakers.’ (3.2) ‘Hierdoor verlaten mensen de kerk, ze zetten een onheilig altaar op buiten de kerk, en ze rebelleren tegen de vrede van Christus en de “establishment” en de eenheid die God heeft aangewezen.’ (3.2)

Rogatianus wordt geadviseerd de diaken uit zijn ambt te zetten of te excommuniceren als hij doorgaat met zijn gedrag. Rogatianus moet zich niet laten minachten om zijn hoge leeftijd, zegt Cyprianus namens al zijn collega's. (3.3)

De diaken krijgt steun van een andere man, een leek. Rogatianus heeft ‘de macht om hem te dwingen (Latijn: coercere) of hem te excommuniceren’. (3.4)

Maar veel beter is als ze hun overtreding toegevend en de zaak goed maken. Het is beter voor ons, bisschoppen, om door ons vriendelijk gedrag het wangedrag van enkelingen te overwinnen, dan dat we op basis van onze bisschoppelijke volmacht, straffen uitdelen.(3.4)

Opmerkingen: 
  • De heftige manier waarop Cyprianus reageert is wellicht een aanwijzing voor een datum na de vervolging door Decius (na 251) omdat Cyprianus zelf toen met wat opstandige geestelijkheid te maken kreeg.
  • De hierarchie in de visie van Cyprianus is duidelijk. God stelde bisschoppen aan, de bisschoppen stellen (priesters en) diakenen aan. De opstandige diaken moet zich dus onderwerpen. Als hij dat niet doet kan de bisschop hem zijn diaconaat ontnemen en excommuniceren. 
  • Opvallend dat Cyprianus de apostelen zelf als de eerste bisschoppen ziet. 
  • De diaken is de dienaar van de bisschop - niet van de priester.
  • Na veel gezegd te hebben over dit recht van de bisschop en de noodzaak van de diaken om zich te onderwerpen, zegt Cyprianus dat het wel beter is om de diaken met vriendelijkheid te winnen. Is dit omdat het gevaar van schisma te groot is? 
  • Het is duidelijk dat in de tijd van Cyprianus onenigheid in de kerk wel vaker tot ketterij en schisma leidt - tot het beginnen van een nieuwe kerk met een onheilig altaar. Voor Cyprianus is de eenheid van de kerk van groot belang.
  • Hoe de leek die met de diaken kan worden gedwongen om zich aan het bisschoppelijk gezag te onderwerpen is onduidelijk. De straf voor een diaken is waarschijnlijk dat hij zijn diaconaat kwijtraakt en weer leek wordt?
  • Het lijkt of een deel van de kritiek op bisschop Rogatianus te maken had met zijn hoge leeftijd. Misschien was hij niet meer zo actief?
  • Cyprianus reageert op de brief van Rogatianus in consultatie met een aantal andere bisschoppen. Bij het bespreken van een kwestie van het bestraffen van een diaken was wellicht geen diaken (of priester) gewenst.
  • Er lijkt bij Cyprianus een verband tussen het handhaven van de hiërarchie en het bewaren van de eenheid van de kerk. Hierin stemt Cyprianus overeen met Clemens van Rome en Ignatius van Antiochia. 
  • Opvallend is dat Cyprianus het oudtestamentische priesterschap gelijkstelt aan de priesters in de kerk. 
  • Cyprianus kan voor een aanklacht tegen bisschoppen het voorbeeld van priesters in het OT en NT gebruiken omdat de opstandige diaken geen priester is, maar de bisschoppen zijn wel priesters. Bovendien gebruikt Cyprianus de vergelijking met priesters in OT en NT ook om te laten zien dat opstand tegen de door God gegeven hiërarchie in het algemeen, straf verdient en dat die straf soms zelfs direct door God wordt uitgevoerd.
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

woensdag 23 juli 2014

De brieven van Cyprianus - brief 2 Een christen kan geen acteur zijn


Deze tweede brief van Cyprianus is gericht aan ‘zijn meeste geliefde broeder (dus bisschop) Eucratius’.

Probleem in de brief, Eucratius heeft aan Cyprianus advies gevraagd ten aanzien van een acteur die lid van de kerk van Eucratius was. Hij was weliswaar gestopt met acteren maar gaf nog steeds, als zijn beroep, dramalessen aan studenten. 

Het advies van Cyprianus was duidelijk: de man moet onmiddellijk stoppen, en als de kerk van Eucratius niet voor de man kan zorgen als hij werkeloos wordt, dan kan Eucratius hem naar Carthago sturen waar Cyprianus wel voor eten en kleding voor de man kan zorgen.

Cyprianus noemt acteren een ‘schandelijk beroep’. Dat de man anderen lesgeeft betekent dat hij ‘jonge knapen corrumpeert’. (1.1) Zoiets spoort niet met de eer van God en respect voor de kerk. De kerk wordt hierdoor ‘vervuild door een lage en schandelijke besmetting.’ (1.2)

Cyprianus verwijst naar de OT wetten die het mannen verbiedt om kleding van vrouwen te dragen. Zulke mensen zijn ‘vervloekt’. Zoiets aan andere aanleren is nog erger. Het is ‘immoreel, laag, gedegenereerd, verwijfd.’ (1.2)

Het gaat in tegen de inzettingen van God om 'jezelf te verlagen als vrouwen' en om je 'geslacht te veranderen en aldus door de zondige daden van [je] perverse en gedegenereerde lichamen de duivel te behagen die het maaksel van God vernietigt.’ (2.1)

Als de man het inkomen niet kan missen moet de kerk hem helpen, maar wel met een lager salaris en het moet ook niet een soort pensioen zijn (waardoor hij er in wezen beter op wordt) (2.2)

Eucratius moet alles doen om de acteur weg te halen uit zijn slechte beroep ‘naar de weg van onschuld en en naar de hoop van zijn ware leven’. En ‘Als jouw kerk niet in staat is om hen die behoeften hebben, te helpen, kan hij naar ons toekomen om te ontvangen wat hij nodig heeft op gebied van voedsel en kleding.’ (2.3)

Cyprianus sluit het briefje af met goede wensen voor ‘zijn beste zoon’ Eucratius. (2.3)

Opmerkingen: 
  • De datering van deze brief is onzeker. Misschien tegen het einde van Cyprianus’ leven? Hij schrijft aan een bisschop - Eucratius ‘mijn broeder’ - die hij tevens ‘mijn zoon’ noemt. Is dat op basis van anciënniteit.  Het blijft onduidelijk, dus de datering is 249-256 - tijdens het episcopaat van Cyprianus.
  • Eucratius was vast dezelfde Eucratius als degene die in 256 bisschop van Thenae was. Dat stadje lag aan de middellandse zee, 350 kilometer ten zuidoosten van Carthago.
  • De weerzin tegen het theater is een veel terugkerend thema, zowel bij Cyprianus als andere kerkvaders uit deze zelfde periode. Bedenk dat het theater doorgaans enorm grafisch-seksueel georiënteerd was. Acteurs werden vaak als homoseksuelen gezien. De rol van vrouwen was vaak weggelegd voor kleinere jongens.
  • Misschien was de christelijke gemeenschap in Thenae te klein om een nieuwe persoon financieel te onderhouden? Dat lijkt wel de suggestie, want anders kan het aanbod als insult tegen bisschop Eucratius worden gezien. Aan de andere kant, misschien was bekend dat deze (en andere) kerken financieel gebukt gingen onder een veelheid aan mensen die steun nodig hadden.
  • Het advies dat de betreffende acteur door de kerk kon worden onderhouden was genereus. Het advies dat hij tevreden moest zijn met minder en dat zijn onderhoud niet een verkapt ‘pensioen’ moest zijn (oftewel, hij moet wel weer een baantje vinden) is praktisch en pastoraal.
  • Dat Cyprianus tegen bisschop Eucratius ‘mijn zoon’ zegt, kan erop wijzen dat Cyprianus veel langer bisschop was, dat hij veel ouder was, dat Eucratius van oorsprong een priester onder Cyprianus was, of dat de bisschop van Carthago zulke eer kreeg van zijn collegas wegens het belang van zijn bisdom. We weten het niet.
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

dinsdag 22 juli 2014

De brieven van St Cyprianus - brief 1 (ca 249-256)


Brief 1 van St Cyprianus van Carthago is gericht aan priesters, diakenen en leken (Latijn: plebi) in het stadje Furnos, 105 km ten zuidwesten van Carthago. 

Probleem in de brief, een overleden persoon - Geminius Victor - had een priester Geminius Faustinus - aangesteld als de tutor (Latijn) van zijn testament, dat is, de voogd van zijn nakomelingen en toezichthouder op zijn nalatenschap.

Maar, zegt Cyprianus, nog maar kort tevoren had een vergadering van bisschoppen expliciet gesteld dat ne quis de clericus et Dei ministris, niemand van de clerus en de dienaren van God, als tutor of curator kunnen worden aangesteld, omdat “een ieder die vereerd is met het heilig priesterschap en die is aangesteld als clerus zichzelf exclusief moet toewijden aan altaar en offers en zichzelf volledig moet toewijden aan gebed en voorbede.” (1.1)

Geestelijkheid moet zich volgens Cyprianus niet met wereldse zaken bemoeien omdat hun aandacht geheel moet uitgaan naar hun geestelijke taken. Dus hadden bisschoppen al eerder besloten: “Geen broeder mag voor zijn dood iemand van de geestelijkheid nomineren als tutor of curator, en doet iemand dit toch dan zal voor die persoon geen offer worden gebracht noch zal het offer worden gevierd voor zijn rust.” (2.1) De reden voor dit zware besluit was dat de persoon “bereid was om bisschoppen en dienaren van het altaar af te leiden.” (2.1)

Cyprianus zegt dus aan de leiders van de kerk in Furnos dat geen gebeden mogen worden gezegd voor Victor. Niet alleen omdat dit in overeenstemming is met de regel, maar ook om te zorgen dat gemeenteleden zoiets niet weer in hun hoofd halen.

Opmerkingen: 
  • De datering van deze brief is onzeker. Misschien toen Cyprianus nog maar kort bisschop was (dus 249?) of nadat Cyprianus in ballingschap was (250-251). Wel voor 256, want toen had Furnos (weer) een bisschop.
  • Het was onder Romeins recht erg moeilijk om onder het testament uit te komen waarin iemand tot executeur of voogd was aangesteld, dus zat de bewuste priester er aan vast.
  • In 256 werd ene Geminius aangesteld tot bisschop in Furnos. Was dit dezelfde priester waarvan sprake was in deze brief? 
  • Was de overleden Geminius Victor familie van de priester die hij aanstelde als zijn executeur? Was het misschien de bisschop van Furnos die afwezig is als Cyprianus aan de gemeente schrijft?
  • Opvallend dat de rol van de geestelijkheid niet-administratief wordt ingevuld. Diakenen, priesters en bisschoppen moeten hun volle aandacht kunnen geven aan het vieren van de eucharistie, gebed en voorbede. 
  • Ik neem aan dat met de toewijding aan “het altaar en de offers” hetzelfde wordt gedoeld, namelijk de viering van de eucharistie. 
  • We zien ook dat het gebruikelijk was om voor wie als christen overleed, te bidden voor diens zielenrust in een eucharistische viering. 
  • Overigens, het stevige besluit van genoemde bisschoppenconferentie, waar we verder overigens niets van weten, zal wel ingegeven zijn door een paar netelige gevallen. Te denken valt aan geestelijken die te druk werden met zakelijke beslommeringen, maar ook aan geestelijken die hun ambt gebruikten om de lucratieve en machtige taak van tutor te krijgen voor de nalatenschap van mensen die onder hun pastorale zorg vielen. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

donderdag 10 juli 2014

Nieuwe kerk in Nederland? Reactie op 7keer7

Een iets ingekorte versie, zonder inhoudelijk veranderingen:

Moet er een nieuwe kerk komen in Nederland, zoals voorgesteld door 7keer7? Ze legden hun oor te luisteren bij een select gezelschap gelovigen en in de samenleving, en het resultaat was een kerk waarin iedereen zich moet kunnen thuisvoelen. Dat werd door Karel Smouter en de zijnen in zeven punten samengevat.  Anglicaanse priester Dr Jos Strengholt reageert erop.




Wat me vooral opvalt aan de conclusie van 7keer7 is dat telkens oneigenlijke tegenstellingen worden geschapen. Zoals tussen “geloven” en “leerling van Jezus zijn”. Maar goede leerlingen luisteren naar hun meester en Jezus zelf spreekt keer op keer over de noodzaak om te geloven.  

Ik lees: “Jezus zelf zei niet ‘Geloof in mij’, maar ‘Word mijn leerlingen’. Dit is onwaar. Jezus vraagt zijn leerlingen om in hem te geloven en de apostelen roepen hun toehoorders telkens op om te geloven. 

De schrijvers van dit rapport poneren bovenden een tegenstelling tussen de inhoud van geloven en de daad van geloven.  Dat kan je echt niet doen.  Een christendom zonder dogma’s, zonder helder omlijnde geloofsinhoud over de wezenlijke zaken, is ten dode gedoemd. 

Ook wordt ons gezegd dat het kerkgebouw niet zo belangrijk is, dat het om de mensen gaat. De kerk moet vooral worden gezien als organisme, niet als organisatie. Dat is een oneigenlijke tegenstelling. Elke gemeenschap heeft organisatie nodig.

Open zijn naar mensen, ook als die falen, eerlijkheid, stoppen met marketing van de kerk, stoppen met gladde lichtshows in de kerk, dat vind ik goede adviezen. De kerk is gemeenschap van gelovigen en moet dat ook tot uiting laten komen. We hoeven daarbij niet te wedijveren met gladde popconcerten of televisieshows.

“Een kerk is er voor gemeenschap met elkaar, niet voor informatie-overdracht”, lezen we. Deze zin laat een eigenaardige vergissing zien. Een kerk is er immers niet voor gemeenschap met elkaar, maar een kerk is zelf de gemeenschap van der heiligen. En die gemeenschap heeft veel behoeften, en de verkondiging en bespreking van de geloofsinhoud zijn daarin van groot belang;  Jezus en de apostelen zijn het fundament van de kerk, en van hen moeten we leren, zowel over levensstijl als over geloofsinhoud.

Maar “kan God ook eens zonder woordvoerders van zich laten horen”, is de suggestie van 7keer7.  Dat schijnt niet zo te zijn, want God spreekt door middelen, en dat zijn doorgaans mensen - de kroon van zijn schepping nota bene.  Dat er soms verkeerd over God is gesproken moeten we niet goedmaken met zwijgen, maar door als goed geïnformeerde gelovigen op de juiste manier over hem te spreken, liefdevol, en waarheidsgetrouw.

De kerk zou zich ook meer bezig moeten houden met het leven op aarde dan met de hemel, aldus het rapport. Waarom toch steeds van die oneigenlijke tegenstellingen? Welke kerken zijn alleen maar met de hemel bezig zijn?

“We kunnen [dus] beter gaan tuinieren of aan iets moois beginnen te bouwen, dan eindeloos prakkiseren over wie er nu wel en niet in een hemel hierna komt. Geloof is geen ticket naar een hemel ver weg, maar een opleiding voor de hemel hier.”

Inderdaad, geloof is om ons vandaag aan God te verbinden, maar over welk geloof hebben we het? Vermoedelijk niet over het vaste geloof van de islamitische radicalen die zich met een bomgordel opblazen. Wat geloven we dan? Je kan nooit over geloof spreken zonder het over de geloofsinhoud te hebben.

Tenslotte moeten we als kerk van 7keer7 het postmodernisme omarmen. Natuurlijk, net zoals we daarvoor het modernisme omarmden, en daarvoor weer het pre-modernisme. Als kerk waaien we met alle winden mee.

Ik ben benieuwd wat Smouter c.s. bedoelen met “Als het christendom de postmoderne tijd leert omarmen, zal zij eindelijk afscheid kunnen nemen van verhalen die van a tot z kloppen, en helemaal sluitend moeten zijn. Van gesloten, geharnaste wereldbeelden, die vaker beknellen dan bevrijden. Niemand hoeft dan meer de schijn op te houden van het zeker weten.”

Alsof de enige keus die ons rest het omarmen van het postmodernisme is. In de bijbel verzette Paulus zich tegen de gebruikelijke filosofische beweging van zijn tijd, het sofisme,  en Paulus was ongegeneerd Jood, ook in zijn spreken met niet-Joden. Ons wordt nu geadviseerd ons aan de tijdgeest over te geven. Alsof we als christenen geen eigen wereldbeeld hebben.

Waar vinden we het nieuwe christendom van Smouter en de zijnen? “Kleine en grote initiatieven springen overal als paddestoelen uit de grond. Nu de kerk als instituut op zijn retour lijkt, keert het juist op onverwachte plaatsen in nieuwe gedaanten terug.”

Is dat het? De kerk lijkt op zijn retour als instituut? Wereldwijd groeit de institutionele kerk als kool. De kerk die gelovig is, die de orthodoxe geloofsinhoud verkondigt, die gastvrij is, armen helpt, verdrukten bijstaat, die voor gezinnen zorgt en voor daklozen. O ja, dat is ook de kerk die zich tegen abortus verzet, en die niet akkoord gaat met het idee van het homo-huwelijk, dat ook. Het is de plaats waar wekelijks de eucharistie wordt gevierd als ontmoeting met de Heer. De gewone ouderwetse kerk. Die doet het wereldwijd beter dan ooit tevoren.

Als mensen in Nederland het evangelie niet willen geloven, moeten we moedig aanvaarden dat onze kerk marginaal is geworden. Voor wie trouw is aan het evangelie en voor wie tegen de klippen op God en zijn naaste liefheeft, is dat pijnlijk om te zien.  Soms heeft de kerk daar ook toe bijgedragen door zich onhandig of zondig te gedragen, natuurlijk speelt dat een rol.

Vreemd genoeg groeide die slechte, onhandige, zondige kerk eeuwenlang onstuimig. Eeuwenlang hebben mensen zich, ondanks de zwarte randjes aan de kerk, blij en tevreden gevoeld binnen die gemeenschap, want het is hun eigen gemeenschap, met alle fouten die daarbij horen. 

Wie in de rest van de wereld rondstapt ziet dat honderden miljoenen Katholieken, Anglicanen, Gereformeerden en evangelischen dolgelukkig zijn met hun zeer onvolmaakte kerkelijke gemeenschappen.  Meer en meer mensen  voegen zich daarbij.  


We hebben een Bijbel, een traditie, een geschiedenis, dogma's, een wereldwijde gemeenschap van het geloof, en we hebben een Drie-enige God. Die vraagt van ons bovenal dan we Hem trouw zijn. En door de kerk-zoals-die-is te verwerpen, doen we dat wellicht impliciet ook wel met de Heer die zijn kerk 20 eeuwen lang leidde en vulde met zichzelf, en die deze kerk gebruikte om mensen tot zich te trekken.