zondag 2 april 2017

Over de Heilige Geest, door St Basilius de Grote (ca. 370 na Chr)


St Basilius de Grote, bisschop van Caesarea (geboren in 329; overleden op 1 januari 379) schreef niet lang voor het Concilie van Constantinopel (381), een boekje aan zijn collega Amphilochius van Iconium. Het boekje gaat over de Heilige Geest, en was bedoeld om wat vragen van Amphilochius over de Geest te benantwoorden. In 381 werd in Constantinopel door de vergaderde kerklediers besloten om dit van de Geest te zeggen: “Wij geloven in de Heilige Geest, de Heer, degene die leven geeft, die samen met de Vader en de Zoon wordt aanbeden en verheerlijkt.” Deze uitspraak was het slot stuk van decennia van discussies over wie de Geest nu eigenlijk was.

Volgens St Basilius was deze periode van onduidelijkheid en discussies in de kerken als een zeeslag van twee partijen. Zijn boekje kan je dus met recht een strijdschrift noemen, zegt David Anderson die de tekst uit het Grieks in het Engels vertaalde (On the Holy Spirit, St Basil the Great, 1980, in de Popular Patristics Series).

St Basilius verdedigde dat “de Heilige Geest deelt in de volheid van de godheid” (paragraaf 46). Eerst herhaalt hij wat in Nicea (325) al was vastgelegd, namelijk de gelijkwaardigheid van de Vader en de Zoon. Met dat als uitgangspunt onderstreept hij dat de Geest daar bij hoort.

Heel concreet, St Bailiius werd door zijn tegenstanders beschuldigd dat hij niet orthodox was omdat hij in zijn kerk een bepaalde formule gebruikte. In veel kerken werd deze doxologie gebruikt: “Glorie aan de Vader door de zoon in de Heilige Geest”. Die werd in de kerk van St Basilius gebruikt, maar daarnaast werd ook gezegd: “Glorie aan de Vader met de Zoon samen met de Heilige Geest”. En dat zou, volgens de critici, nieuwlichterij zijn.

St Basilius legt uit dat beide doxologien goed zijn, maar dat ze een ander doel dienen. De eerstgenoemde legt de nadruk op de instrumentaliteit van de Zoon en de Geest in de verlossing; de tweede benadrukt de wezensgelijkheidheid van de Vader, de Zoon en de Geest. De eerste benadrukt dus God’s genade voor ons, de tweede zijn unieke waardigheid. (paragraaf 17)

Een centrale rol in de argumenten van St Basilius is de doopformule van Mattheus: de doop moet plaatsvinden in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. St Basilius noemt veel bijbelse voorbeelden waaruit blijkt dat de Geest niemand minder is dan God. Op die voorbeelden ga iik nu niet in, maar het is van belang om te zien bijbels-georienteerd de kerkvader omgaat met de vraag over de Geest. Het dogma werd gebaseerd op intensieve bijbelstudie. Wie vragen heeft over de goddelijkheid van de Geest - dat hij een derde persoon in de Drie-eenheid is - kan bij deze kerkvader terecht voor ijzersterke, aan de bijbel ontleende argumenten.

Een vreemd argument van de tegenstanders van St Basilius is wat hij “subnumeration” noemt. St Basilius geeft zelf toe dat hij de kwestie niet goed snapt. het schijnt dat zijn tegenstanders argumenteerden dat als er, bijvoorbeeld in de doopformule, sprake is van drie namen, de eerstegenoemde beklangrijker is dan de tweede, en die weer belangrijker dan de derde. Maar “kan de numerieke rangorde ooit de natuur van een ding veranderen? We gebruiken getallen om ons te helpen verschillende zaken te onderscheiden, maar de dingen die we tellen blijven wat ze zijn wat betreft aard en oorsprong.” (Paragraaf 43)

Na een lange opsommingen van alles wat de Heilige Geest doet en hoe Hij in de Bijbel wordt omschreven, constateert St Basilius: “Als we dit allemaal begrijpen, hoe kunnen we dan bang zijn dat we de Geest teveel eer geven?” (Paragraaf 50)

Ten aanzien van de leerstellingen van de kerk, zegt St Basilius dat sommige in het openbaar worden verkondigd - kerygmata - en dat andere alleen zijn voorbehouden om te weten aan de gelovigen - de dogmata. Sommige leerstellingen komen uit geschreven bronnen, terwijl andere in het geheim aan ons zijn doorgegeven, door de apostolische traditie. Beide bronnen hebben evenveel kracht in de ware religie. St Basilius noemt dan een serie voorbeelden van gebruiken in de kerk die blijkbaar voor hemzelf en zijn tegenstanders volstrekt niet ter discussie stonden:

Samenvattend, ‘waar staat geschreven dat we ons met het kruisteken moeten tekenen? Welk boek leert ons dat we in de richting van het oosten moeten bidden? Hebben we op schrift wat de juiste woorden bij de viering van de eucharistie zijn? We hebben de ongeschreven gewoonte om het doopwater te zegenen, om dopelingen driemaal onder te dompelen, etc.’ (Paragraaf 66)

“Worden niet al deze zaken gevonden in niet-gepubliceerde, niet-opgeschreven onderwijs, wat onze voorvaders in stilte hebben bewaakt veilig van bemoeizucht en kleinzielige nieuwsgierigheid? Ze hebben hun leshe goed geleerd; eerbied voor de mysterien wordt het best bevorderd door stilte. De oningewijden mochten zelfs niet aanwezig zijn bij de mysterien. Hoe kan je dit onderwijs paraderen in openbare documenten?” (paragraaf 66)

Om aan te tonen dat de volop Trrinitarische formule “Glorie aan de Vader met de Zoon samen met de Heilige Geest” geen nieuwlicherij was, citeert St Basilius een lijst namen van kerkvaders met citaten, die hetzelfde zeiden. Hij heeft aan zijn kant Irnaeus, Clemens van Rome, Dionisius van Rome, Dionisius van Alexandrie, Origienes, Afaricanus de Historicus, Athenogenes, Gregorius de Grote, Firmilianus. (Paragraaf 72-74)

“Hoe kan je dus van mij zeggen dat ik een innovator zou zijn”, vraagt St Basilius. (Paragraaf 75)

Geen opmerkingen: