Jürgen Habermas en Joseph Ratzinger
Kan de democratische constitutionele staat vanuit zijn eigen bronnen de normatieve vooronderstellingen van zijn bestaan vernieuwen? In een lezing ‘Pre-politieke fundamenten voor de democratische constitutionele staat’ van 19 januari 2004 probeerde Jürgen Habermas op die vraag een antwoord te geven. Zijn ‘tegenspeler’ die dag was Kardinaal Joseph Ratzinger, nu paus Benedictus XVI, die Habermas pareerde met een eigen toespraak, getiteld ‘Wat de wereld bijeen houdt; de pre-politieke morele fundamenten van een vrije staat.’ [Jürgen Habermas and Joseph Ratzinger, The Dialectics of Secularization; on Reason and Religion (Ignatius Press: San Francisco, 2006)]
Ik ben wat laat met de inhoud van deze lezingen tot me te nemen, maar wil ze hier graag weergeven omdat ze zo belangwekkend zijn. Habermas houdt, als seculier filosoof, een enorm pleidooi om religieus taalgebruik in het publieke debat te verwelkomen! In een andere bijdrage zal ik de toespraak van Joseph Ratzinger (Paus Benedictus XVI) weergeven. Maar nu eerst Habermas.
Habermas meent dat de seculiere, constitutionele staat zijn rechtvaardiging voldoende baseert op de bronnen van de praktische rede om geen religieuze argumentatie nodig te hebben. Hij heeft genoeg aan de seculiere bronnen van filosofie die in de 17de en 18de eeuw zijn ontwikkeld. (24) Hierin toont hij zich natuurlijk de echt seculiere filosoof.
Hij meent dat in de constitutionele staat geen gezag wordt ontleend aan iets dat aan de wet vooraf gaat. ‘Voor de tijd van grondwetten was de vorst volledig soeverein, maar de overgang heeft geen gat gelaten dat door een even soeverein volk moet worden gevuld, in de vorm van een ethos of een meer of minder homogeen volk.’ (27) Het is voor Habermas genoeg om te constateren dat op basis van wettelijke procedures die uit democratische procedures voortkomen, een systeem van wetten is voortgekomen dat zijn legitimiteit vindt in zichzelf. (self-referential) (27)
Dat gezegd hebbend, erkent Habermas dat er een ander probleem is, namelijk dat van de motivatie van de burgers. Het systeem werkt immers alleen als burgers ook van hun recht op communicatie en participatie gebruik maken, en dat vraagt een toewijding en een motivatie die niet door de wet kan worden opgelegd. Die politieke deugden die de burgers in voldoende mate nodig hebben, komen voort uit de samenleving, niet uit de wet, en die samenleving ‘wordt gevoed door bronnen die spontaan opspringen, bronnen die men “pre-politiek” kan noemen.’ (30-31)
Volgens Habermas zorgt het politieke proces als zodanig zelf ook voor de motivatie van de burgers, door mensen te helpen een juist begrip voor de constitutie te hebben. Hij denkt dat een gezamenlijke vaderlandsliefde, verbonden aan de constitutie, kan worden gevormd en dat die zich, zelfs in de politieke sfeer, kan vernieuwen. (32-33) Daarbij is het volgens hem van belang dat de burgers van elk land begrijpen dat hun constitutie is gegroeid in de geschiedenis van het eigen land.
‘Het cognitieve proces op zichzelf is niet voldoende, als de morele substantie van grondrechten de houding van de mensen moet bepalen (conquer)’, aldus Habermas. (33-34) Een ‘abstracte solidariteit ontstaat alleen onder burgers als de principes van gerechtigheid dieper zijn doorgedrongen in het samenstel van ethische oriëntaties’ in de samenleving. (34)
Maar als de banden in de samenleving breken? Wat als de solidariteit in de samenleving afneemt?
Habermas wijst op de gevolgen van globalisatie en het marktdenken, waardoor het terrein waarop individuen invloed kunnen oefenen via de politiek, steeds verder afneemt. Burgers worden steeds minder politiek betrokken. Heel interessant is dat Habermas in deze context zegt dat de (seculiere) filosofie de religie serieus moet nemen, niet slechts omdat het feitelijk in de samenleving bestaat, maar ook als een cognitieve uitdaging, ‘from within, so to speak’. (38) Hij is van mening dat de filosofie niet slechts respect moet tonen voor religie, maar ‘de filosofie heeft goede redenen om bereid te zijn om te leren van religieuze tradities’. (42)
Hij ondersteunt die opvatting door erop te wijzen dat in de oudheid, Christelijk geloven en Griekse metafysica resulteerden in een intellectuele vorm van christelijke theologie en een Hellenisatie van het christendom, maar het leidde ook tot de assimilatie door de filosofie van echt christelijk gedachtengoed. (44) Habermas sprak belangrijke woorden en ik laat ze maar even in het engelse staan (hoewel de oorspronkelijk toespraak natuurlijk in Duits was...):
This work of assimilation by philosophy has left its mark in normative conceptual clusters with a heavy weight of meaning, such as responsibility, autonomy, and justification; or history and remembering, new beginning, innovation, and return; or emancipation and fulfillment; or expropriation, internalization, and embodiment, individuality and fellowship. Philosophy has indeed transformed the original religious meanings of these terms, but without emptying them through a process of deflation and exhaustion. (44-45)Volgens Habermas is de sociale cohesie van de samenleving in gevaar omdat de markt en de kracht van de bureaucratie die sociale cohesie uit steeds meer terreinen van het leven verdrijft. (45-46) Daarom, zegt hij ‘is het in het belang van de constitutionele staat om zorgvuldig om te gaan met alle culturele bronnen die voeding geven aan het bewustzijn van normen van de burgers en aan hun solidariteit’. (46)
Volgens Habermas is sprake van een postseculiere samenleving, niet alleen maar als erkenning dat religieuze gemeenschappen een functionele bijdrage aan de samenleving blijven spelen, bijvoorbeeld doordat ze de motivatie en sociaal nuttige houdingen opleveren die goed zijn voor het samenleven. Maar volgens hem is de erkenning dat we in een postseculiere tijd leven ook een reflectie van een ‘normatief inzicht die consequenties heeft voor de politieke omgang tussen niet-gelovige burgers met gelovige burgers’. (46)
Habermas meent dat ‘bepaalde fasen van de modernisering van het publieke bewustzijn’ de ‘assimilatie en reflectieve transformatie’ nodig hebben van zowel de religieuze als de seculiere mentaliteiten. Beide partijen moeten secularisatie begrijpen als een ‘complementair leerproces’, zodat ze redenen hebben om elkaars bijdragen aan controversiële onderwerpen in het publieke debat serieus te nemen. (46-47)
De liberale staat is afhankelijk van de politieke integratie van de burgers op een manier die verder gaat dan alleen maar een modus vivendi. ‘De universalistische juridische orde en de egalitaire sociale moraal moeten inherent verbonden zijn aan de fellowship [de religieuze en andere dwarsverbanden in de samenleving] ethos op zo’n manier dat de ene consistent voortkomt uit de andere’, aldus Habermas. (49) Seculier recht moet neutraal zijn wat betreft wereldbeeld, maar ‘het moet passen bij de clusters van argumentaties die worden gebruikt door elke specifieke vorm van orthodoxie.’ (49) Habermas gebruikt naar het lijkt vooral pragmatische argumenten om de seculiere samenleving te ondersteunen. Maar hij heeft ook meer principiele redenen om de rol van religie serieus te nemen.
Het begrip van tolerantie in pluralistische samenlevingen met een liberale wetgeving vereist [mijn nadruk, JMS] dat in hun omgang met ongelovigen en mensen van een ander geloof, gelovigen moeten begrijpen dat ze redelijkerwijs kunnen verwachten dat de onenigheid die ze ontmoeten, zal blijven voortbestaan; tegelijk verwacht een liberale politieke cultuur ook dat ongelovigen op hun beurt datzelfde zullen begrijpen in hun omgang met gelovigen. (50)Habermas is van mening dat seculiere denkers moeten erkennen dat religieuze overtuigingen een epistemologische status hebben die niet zuiver en simpel als ‘irrationeel’ mag worden gekwalificeerd. Hij vindt daarom dat ‘in de publieke politieke arena, naturalistische wereldbeelden, die hun oorsprong danken aan een speculatieve assimilatie van wetenschappelijke informatie en die relevant zijn voor het ethisch zelfverstaan van de burgers, absoluut geen prima facie voordeel hebben boven de competitieve wereldbeelden van religieus begrijpen.’ (51)
Gelijk heeft hij, maar dit is dan wel een (publieke) ruimte die Christenen in Nederland zelf moeten binnentreden met hun eigen taal en wereldbeeld. Niet-christenen staat niet erg luid hun 'welkom' te roepen geloof ik.
De conclusies van Habermas die hieruit voortkomen zijn belangwekkend:
De neutraliteit van het staatsgezag ten aanzien van vragen die met wereldbeelden samenhangen, garandeert gelijke ethische vrijheid aan elke burger. Dit is niet te combineren met een politieke veralgemenisering van een secularistisch wereldbeeld. Wanneer geseculariseerde burgers optreden in hun rol als burgers van de staat, moeten ze niet principieel ontkennen dat religieuze wereldbeelden de potentie hebben om waarheid tot uitdrukking te brengen. Ook moeten ze niet het recht ontzeggen aan hun gelovige medeburgers om bijdragen te leveren aan publieke debatten in een religieuze taal. [mijn nadruk, JMS] In feite mag een liberale politieke cultuur verwachten dar geseculariseerde burgers hun rol spelen in de pogingen om relevante bijdragen in een religieuze taal, te vertalen in een taal die toegankelijk is voor het publiek als geheel. (51-52)
2 opmerkingen:
Lieve help Jos, waarom dit hele relaas? Het hoge abstractieniveau van dit verhaal doet mij snakken naar concrete voorbeelden.
Onlangs schreef Aad Kamsteeg in het ND een scherpe column over Ahmadinejad en diens religieus-eschatologisch taalgebruik en hoe het geseculariseerde Westen dat faliekant negeert, omdat ze er de ballen van snappen. Maar vrolijk wordt niemand van de krampachtige voorbereidingen (chaos en bloedvergieten) om de komst van de Mahdi, die maar niet wil komen, te bespoedigen.
@ John Miller: Habermas is hier degene die naar overmatige abstractie neigt, niet een ene Jos.
@ de auteur; dank voor de heldere uitleg
Een reactie posten