dinsdag 25 augustus 2015

Did Jesus tell Jewish people they could eat pork?

I think Jesus did.

18 And he said to them, “Then are you also without understanding? Do you not see that whatever goes into a person from outside cannot defile him, 19 since it enters not his heart but his stomach, and is expelled?” (Thus he declared all foods clean.) 20 And he said, “What comes out of a person is what defiles him. 21 For from within, out of the heart of man, come evil thoughts, sexual immorality, theft, murder, adultery, coveting, wickedness, deceit, sensuality, envy, slander, pride, foolishness. 23 All these evil things come from within, and they defile a person.” Mark 7:18-23

“Whatever goes into a person from outside cannot defile him”: this is a categorical statement. “Whatever” is PAN in Greek, meaning ‘all things’. All things that enter (or, whatsoever enters) into a man from the outside, cannot make him unclean. The statement is meant to mean the opposite of: “What comes out of a person is what defiles him.”

The issue is direction. What comes from outside into man does not make him unclean, but what starts inside man, and goes out, that is the real issue.

What goes into man is about food and drinks. The discussion started with Jesus being criticized for his disciples not washing their hands. Jewish law assumed that not washing hands could make people unclean as you never knew what you might have touched. Jesus, however, makes the discussion broader. He does not focus on whether people should wash their hands or not - he says that dirty hands, or anything that enters into the stomach, is unimportant in regard to defilement. It cannot impact our relationship with God because it is about the stomach, not about the heart.

The heart is the source of sin, Jesus says. The bad ideas and attitudes of our heart, they defile us. Not what we touch or eat.  No love, that defiles us.

Mark thought that this concept was so important, that he interjected a few words. In verse 19 he says: ‘Thus he declared all foods clean”. In Jewish society, this was a radical conclusion. But even today, some Christians who are much in favor of the Jewish lifestyle, cannot accept this idea. They prefer to see Jesus as one who abided by all Jewish laws.

So they suggest that the stament: ‘Thus he declared all foods clean", should be read differently. Literally the words say, ‘cleaning all foods’. Most bible translators believe this to mean that Mark suggests that Jesus here declared all food clean. Some, however, say that this cannot be, and that the words refer to the immediate words before it: “whatever goes into a man from the outside cannot defile him since it […] enters his stomach, and so passes on.” The Greek term refers to the latrine.

What is this? By the “passing on” the food is cleansed? This seems too strange to be taken seriously, but some people will do anything to avoid the idea that Jesus simply said: eat whatever you like, eat pork if you want, for God it does not matter.

For the early Christians from Jewish and non-Jewish backgrounds, this issue was incredibly important. The early church had as a focal point of its worshipful life, the table-fellowship of all believers. Food could not be allowed to separate people and the Jewish followers of Jesus therefore had to understand that to eat or not to eat was not important at all compared to mutual love and community.

For Jesus and the apostles it was unthinkable that for the sake of Jewish habits, the unity of the one Body of Christ could be broken. Hence Jesus’ focus on matters of the heart instead of whether we wash our hands or not. Superficial cultural matters like what we eat or drink - and we can add many things to this list - must never be allowed to divide Christians into groups that cannot enjoy close relationships.  

That this is the correct reading of these words of Jesus is confirmed by how Peter and Paul often write about similar food-related matters.  Think of Peter who was told in a dream to eat all sorts of 'impure' animals, before God send him into the home of the Roman soldier Cornelius (Acts 10).      




vrijdag 14 augustus 2015

Hema-worst doet me nog altijd watertanden

‘Welcome to Egypt, Mister!’ Vaak zeggen mensen dit op straat in Cairo tegen me, als 27 jaar. Kinderen roepen het me vaak vriendelijke toe. Het is vriendelijk bedoeld, maar ik kan me er zo aan ergeren. Want elke keer onderstreept het dat ik, zelfs na meer dan een kwart eeuw in Egypte te hebben gewoond, nog steeds een outsider ben.

En hoewel ik me in Egypte enorm op mijn gemak voel, moet ik eerlijk zijn: een buitenstaander zal ik altijd blijven. Aan allerlei Egyptische gewoontes ben ik al lang gewend, en ik doe daar zonder nadenken aan mee. Mannen zoenen bijvoorbeeld. In Nederland, nee dank u. In Egypte vind ik het normaal. Andere Nederlandse gewoontes raak ik nooit kwijt. Als ‘man van de klok’ moet mezelf dwingen om me niet op te winden als mensen me gerust een uur laten wachten. Allerlei gewoontes die je van kindsbeen hebt, krijg je er niet meer uit. Hema-worst doet me nog altijd watertanden, en Feijenoorder ben je voor het leven.

Natuurlijk ben ik als westerling in Egypte het soort vreemdeling dat het niet moeilijk heeft. Ik heb mijn salaris en mijn paspoort waardoor ik wanneer ik maar wil naar Nederland kan vliegen om mijn kinderen te bezoeken. En als Egyptenaren me voor de zoveelste keer khawaga, vreemdeling, noemen, is dat doorgaans met respect en jaloezie. Velen zouden graag met me ruilen. Maar het onderstreept wel - je hoort er niet bij. Ik heb geprobeerd het Egyptische paspoort te krijgen maar dat is voor mij onmogelijk. Aan een vreemde christelijke man zal Egypte nimmer het paspoort verstrekken. ‘Je bent niet een van ons en dat zal je ook nooit worden’, is de boodschap.

De 1100 Soedanese vluchtelingen die ik in de kerk onder mijn hoede heb, worden op een heel andere manier als vreemdeling behandeld. Ze krijgen stenen naar hun hoofd, ze worden op straat in elkaar geslagen, ze worden bestolen, en ze worden voortdurend op hun zwarte huidskleur gewezen. Het is heel gebruikelijk dat ze ‘abd, slaaf, worden genoemd.

In de spiegel van dit nooit-aflatende onderscheid dat Egyptenaren telkens maken tussen ‘wij Egyptenaren’ en ‘al die anderen’, heb ik ontdekt dat ook ikzelf vol racisme zit. Nee, ik gooi natuurlijk geen stenen naar Soedanezen, en ik noem ze geen slaaf. Ik verwijt het Egyptenaren niet dat ze zich als Egyptenaren gedragen. Ik ben een beschaafde Nederlander, zoiets doe je niet; ik aanvaard de mensen zoals ze zijn, eh, nou ja, dat probeer ik. Maar in mijn gedachten heb ook ik de neiging om de mensheid in hokjes in te delen en om er van uit te gaan dat de mensen binnen mijn eigen hokje (blanke Nederlanders) de norm zijn van alle dingen. En ook ik neig ernaar om meer nadruk te leggen op wat ons onderscheid van anderen, dan op wat ons bindt.

Ik heb geen zin om elke keer de vraag te moeten beantwoorden welk land ik fijner vind, Egypte of Nederland… maar steeds krijg ik die vraag. Laat me nou gewoon mezelf zijn; onderstreep niet steeds dat ik er niet bij hoor! Maar in Nederland doen we het toch precies zo? We gebruiken om te beginnen die rare woorden autochtoon en allochtoon. Die arme allochtonen willen gewoon Nederlander zijn maar krijgen steeds weer het stempel opgedrukt: je hoort er niet echt bij. Je bent anders.

We geven mensen het stempel: je bent anders, en vervolgens worden we sacherijnig dat ze zich anders gedragen. Een onmogelijk advies natuurlijk. Je bent nu eenmaal anders, dat zit er in en gaat er nooit meer uit. Dat gaat niet uit een Marokkaan, het gaat niet uit een Syrische vluchtelingen, en niet uit een Pool. En de Nigerianen en Ghanesen in Nederland blijven altijd anders.

Maar ze willen zo graag normaal zijn - erbij horen. Ze wonen in ons land omdat ze ons land prettig vinden, en wij hebben ze als samenleving en als staat de toegang verleent. Wat moet het dan prettig voor ze zijn om niet door de blanke Nederlanders steeds op hun afkomst te worden gewezen, ook niet als dat vriendelijk is bedoeld.

Hoewel, die allochtonen in Nederland zijn op hun beurt ook weer heel racistisch vermoed ik. Het zit gewoon in ons allemaal… Ik was een paar weken geleden in Den Haag getuige van een ruzie van een Hindoestaanse moeder die haar dochter van 15 mee had genomen naar een Turks restaurant om de Turk achter de toonbank de huid vol te schelden. ‘Jij moet met je vieze Turkse poten van mijn dochter afblijven. Pak jij maar meisjes van je eigen volk.’ Ja, ze zei ‘eigen volk’, tegen die Nederlandse Turk. 

Waarom is het toch zo moeilijk voor ons om de ander in de eerste plaats en vooral te zien als mens, als uniek beeld van God.