Volg me op facebook:
zaterdag 29 juni 2013
zaterdag 22 juni 2013
Muziek en liturgie: Paus Benedictus XVI
Joseph kardinaal Ratzinger in zijn boek The Spirit of the Liturgy (2000) over het gebruik van muziek en zang in de liturgie. Ik vat dit kort samen om een indruk te geven van de thematiek die hij van belang vindt:
Hoe belangrijk muziek in de Bijbelse religie is, blijkt wel uit het feit dat het woord ‘zingen’ en gerelateerde woorden in het OT 309 en in het NT 36 keer voorkomen. Als de mens met God in contact komt, zijn gewone woorden niet genoeg.
De eerste keer dat we onze zingen in de bijbel lezen, is nadat Israël veilig door de Rode Zee is gekomen. Christenen vieren hoe ze evenzo ‘door het water heen’ gered zijn – door de dood en opstanding van Christus. En aan het eind, in het boek Openbaring, lezen we hoe christenen als overwinnaars aan de rand van de glazen zee staan, met harpen, om God te prijzen; ze zingen het lied van Mozes en van het lam.
Hoe belangrijk muziek in de Bijbelse religie is, blijkt wel uit het feit dat het woord ‘zingen’ en gerelateerde woorden in het OT 309 en in het NT 36 keer voorkomen. Als de mens met God in contact komt, zijn gewone woorden niet genoeg.
De eerste keer dat we onze zingen in de bijbel lezen, is nadat Israël veilig door de Rode Zee is gekomen. Christenen vieren hoe ze evenzo ‘door het water heen’ gered zijn – door de dood en opstanding van Christus. En aan het eind, in het boek Openbaring, lezen we hoe christenen als overwinnaars aan de rand van de glazen zee staan, met harpen, om God te prijzen; ze zingen het lied van Mozes en van het lam.
Het uiteindelijke lied van de overwinning is al ingezet, zien we in Openbaring. Maar intussen moet het lijden van de huidige tijd nog worden beleefd. We leven in een tussentijd.
Het Psalmboek werd spontaan het liedboek van de oude kerk. De Heilige Geest inspireerde David om te zingen, en om over Christus te spreken. Hij werd zelfs de mond van Christus, zoals we in veel Psalmen zien. In de Psalmen spreken wij door Christus, in de Geest, tot de Vader.
De Geest leert ons zingen; muziek en zang zijn een charisma, een gave van de Geest.
Het zingen van de kerk is ten diepste een uiting van liefde. Het is de bruid die voor de bruidegom zingt. De Heilige Geest is liefde, en Hij produceert ons zingen. Hij is de Geest van Christus, de Geest die ons in liefde tot Christus trekt, en daarmee leidt Hij ons tot de Vader.
De vroege kerk kwam uit de synagoge en zette de muziek van de synagoge voort, met de Psalmen. Maar spoedig schiep de kerk ook zijn eigen muziek, zoals het Benedictus, het Magnificat, de proloog van Johannes (1:1-18) het lied in Fil 2:6-11, en 1 Tim 3:16.
De Romeinse schrijver Plinius schreef rond 115 na Chr aan de keizer dat christenen in hun eredienst zingen voor Christus als God.
Maar het was ook muziek en zang in de kerk dat de gnostiek binnenhaalde. Vandaar dat de oude kerk op zeker moment, in het Concilie van Laodicea, paal en perk stelde aan de vrijheid om met liederen te experimenteren. Alleen de Psalmen mochten nog worden gebruikt, en alleen het koor mocht dit zingen. Jammer natuurlijk, maar in die tijd blijkbaar noodzakelijk.
In het oosten bleef de kerkmuziek louter vocaal; in het westen kwamen geleidelijk instrumenten in de eredienst. En de artistieke vrijheden die de kerk zich ging veroorloven namen in het westen weer toe, zodat het Concilie van Trente weer ingreep. Muziek moest dienstbaar zijn aan het Woord, het gebruik van instrumenten werd aan banden gelegd, en er werd scherp onderscheid gemaakt tussen seculiere en gewijde muziek.
In later tijd – tot in de onze – is muziek veel subjectiever geworden. Het gaat nu in de eerste plaats om ons persoonlijke gevoel, de beleving. Er is dus opnieuw behoefte aan een vernieuwing van binnenuit.
Op drie manieren behoort christelijke muziek in de eredienst zich te richten op de Logos, op het Woord.
1. Het is gerelateerd aan Gods reddende daden, met het Paasfeest centraal.
2. Muziek is een vorm van gebed waarin de Geest ons leiden moet – en Hij leidt ons immer naar Christus. Door ons naar Christus te leiden heft Hij ons hart tot God.
3. Het Woord leidt ons uit individualisme naar de christelijke gemeenschap en de hele gemeenschap der heiligen. Christelijke liturgie is dus altijd iets kosmisch; het sluit aan bij de viering waarvan we lezen in de bijbel, en met name in het boek Openbaring. Al onze zingen en musiceren is in harmonie met de grote liturgie die de eeuwen en alle plaatsen omspant. Deze context trekt de liturgie en de muziek daarin weg van subjectiviteit; we conformeren ons aan wat universeel is, en dat geeft ons juist de vrijheid om de mooiste muziek te gebruiken.
Het Psalmboek werd spontaan het liedboek van de oude kerk. De Heilige Geest inspireerde David om te zingen, en om over Christus te spreken. Hij werd zelfs de mond van Christus, zoals we in veel Psalmen zien. In de Psalmen spreken wij door Christus, in de Geest, tot de Vader.
De Geest leert ons zingen; muziek en zang zijn een charisma, een gave van de Geest.
Het zingen van de kerk is ten diepste een uiting van liefde. Het is de bruid die voor de bruidegom zingt. De Heilige Geest is liefde, en Hij produceert ons zingen. Hij is de Geest van Christus, de Geest die ons in liefde tot Christus trekt, en daarmee leidt Hij ons tot de Vader.
De vroege kerk kwam uit de synagoge en zette de muziek van de synagoge voort, met de Psalmen. Maar spoedig schiep de kerk ook zijn eigen muziek, zoals het Benedictus, het Magnificat, de proloog van Johannes (1:1-18) het lied in Fil 2:6-11, en 1 Tim 3:16.
De Romeinse schrijver Plinius schreef rond 115 na Chr aan de keizer dat christenen in hun eredienst zingen voor Christus als God.
Maar het was ook muziek en zang in de kerk dat de gnostiek binnenhaalde. Vandaar dat de oude kerk op zeker moment, in het Concilie van Laodicea, paal en perk stelde aan de vrijheid om met liederen te experimenteren. Alleen de Psalmen mochten nog worden gebruikt, en alleen het koor mocht dit zingen. Jammer natuurlijk, maar in die tijd blijkbaar noodzakelijk.
In het oosten bleef de kerkmuziek louter vocaal; in het westen kwamen geleidelijk instrumenten in de eredienst. En de artistieke vrijheden die de kerk zich ging veroorloven namen in het westen weer toe, zodat het Concilie van Trente weer ingreep. Muziek moest dienstbaar zijn aan het Woord, het gebruik van instrumenten werd aan banden gelegd, en er werd scherp onderscheid gemaakt tussen seculiere en gewijde muziek.
In later tijd – tot in de onze – is muziek veel subjectiever geworden. Het gaat nu in de eerste plaats om ons persoonlijke gevoel, de beleving. Er is dus opnieuw behoefte aan een vernieuwing van binnenuit.
Op drie manieren behoort christelijke muziek in de eredienst zich te richten op de Logos, op het Woord.
1. Het is gerelateerd aan Gods reddende daden, met het Paasfeest centraal.
2. Muziek is een vorm van gebed waarin de Geest ons leiden moet – en Hij leidt ons immer naar Christus. Door ons naar Christus te leiden heft Hij ons hart tot God.
3. Het Woord leidt ons uit individualisme naar de christelijke gemeenschap en de hele gemeenschap der heiligen. Christelijke liturgie is dus altijd iets kosmisch; het sluit aan bij de viering waarvan we lezen in de bijbel, en met name in het boek Openbaring. Al onze zingen en musiceren is in harmonie met de grote liturgie die de eeuwen en alle plaatsen omspant. Deze context trekt de liturgie en de muziek daarin weg van subjectiviteit; we conformeren ons aan wat universeel is, en dat geeft ons juist de vrijheid om de mooiste muziek te gebruiken.
Voor Schopenhauer is muziek een oorspronkelijke kracht die voortkomt uit iets dat aan de rede voorafgaat. Het is oorspronkelijker dan ons denken. Muziek moet wat hem betreft dus niet aan de rede, aan het Woord, worden onderworpen. Een christelijke visie op muziek is omgekeerd. De logos, de rede, het Woord, gaat aan de ethos vooraf. Ons zingen is juist een zingen met de rede van de engelen, waarbij het Woord, Christus, centraal staat.
dinsdag 18 juni 2013
Dit voorspelde ik pal na de val van Moebarak, in maart 2011
Uit mijn boekje Egypte mijn volk, ooggetuige van een omwenteling (Medema, 2011)
Toekomst
Mijn indruk is dat er na de val
van Moebarak geen sprake was van antichristelijk beleid door de militaire
junta, maar dat door het machtsvacuüm radicale moslims ongestraft geweld konden
gebruiken en dat bijvoorbeeld lagere legerofficieren domme opdrachten tot
schieten op kloosters konden geven. Dat
machtsvacuüm was een groot gevaar voor de Kerk en voor het hele land. Meer centraal gezag zal vast zorgen dat de
Kerk weer wat bescherming krijgt.
Het is echter te vrezen dat
een islamisering van de wetgeving die christenen nog meer dan nu tweederangs
burgers zal maken met beslist minder rechten dan moslims. Er wordt door diverse moslims al over
gesproken dat christenen in overeenstemming met de sjaria gizzieja, hoofdgeld, moeten gaan betalen. Ik ben bang dat de
opleving van verbale vrijheid van de Kerk op dit moment ook van tijdelijke aard
zal zijn, als mijn vermoedens over de islamisering van Egypte kloppen. Minder vrijheden voor de Kerk, een economische
crisis en politieke instabiliteit lijken me bij uitstek ingrediënten die gaan
zorgen voor een grote exodus van christenen in de komende jaren.
We zijn hier tweederangs
burgers en dat voelt onplezierig, ook al zeggen moslims nog zo vaak dat de
islam zo fijn voor zijn minderheden zorgt en dat juist de sjaria de beste
bescherming en de meeste vrijheden geeft.
Moslims hebben nog al eens de neiging zichzelf te feliciteren met hoe
goed ze voor hun minderheden zorgen, maar mogen die minderheden daar zelf ook
wat van zeggen? Ze weten wel beter. Een serieus democratiseringsproces in Egypte
zou dus wel eens duur betaald kunnen worden door de Christenen. Betalen ze de prijs voor de vrijheid van
Egypte?
Juist de situatie van de
Kopten heeft er voor gezorgd dat ik me bekommer om de minderheden die we ook in
Nederland hebben. Zoals Kopten in Egypte
behandeld worden, willen we in Nederland onze minderheden toch niet
behandelen? Vanuit de opdracht van
Christus om zelfs onze vijanden te behandelen zoals we zelf behandeld willen
worden, kan ik alleen maar erg huiverig zijn voor elke poging om minderheden in
Nederland via de wetgeving of in de samenleving neerbuigend te behandelen. Ja, ik doel natuurlijk op hoe door velen over
moslims wordt gesproken. Dat sommige moslims
in Egypte de christenen soms bar slecht behandelen is geen reden om met
soortgelijke munt te betalen in Nederland en als we dat wel doen, hebben we
minder het morele recht van spreken over mensenrechten in de omgang met landen
als Egypte.
Opdracht van de Kerk
Wat de toekomst brengen moge, de Kerk in Egypte heeft haar opdracht. Die is niet afhankelijk van de overheid van dit
land maar alleen van opdrachtgever, de Heer van de Kerk. Ik zie er niet naar uit mijn wijk Maadi, waar
we als gezin fijne jaren hebben beleefd te verlaten. In de zomer van 2011 verhuizen we naar de
Siti Road in Heliopolis, naar de pastorie van St. Michael’s and All Angels Anglican Church. Ik vermoed trouwens dat we niet altijd die
hele naam zullen gebruiken. Bisschop
Moenier heeft me een duidelijke opdracht gegeven. ‘De kleine Egyptische gemeente en de
Soedanese gemeente moeten vernieuwd worden.
En er moet ook een nieuwe Egyptische gemeente bijkomen en een
Engelstalige.’ Met een groeiende groep jonge Egyptenaren zijn we bezig de
voorbereidingen te treffen.
Bij mijn vroegere bedrijf in
Road 9 overleg ik over het maken van een blog en een website voor mijn nieuwe
werk in Heliopolis. Ik heb een logo
nodig en een brochure. Ik zal blijven
zoeken naar manieren om samen te werken met de bedrijven op Road 72 en Road 9
die ik na jaren achterlaat in handen van andere directeuren om zelf aan een
nieuwe fase in mijn leven in Egypte te beginnen. Dat de Egyptenaren juist van mijn laatste
wandeling en van mijn afscheid van Maadi zo’n explosief feest zouden maken had
ik nooit kunnen verwachten. Dat het
Egypte en de Egyptenaren goed gaat.
Als ik bij de poort van St.
Michael’s in Heliopolis sta, kijk ik uit op het werkpaleis van de voormalige
president Moebarak. Iets verder is het
huis waar hij 30 jaar woonde voor hij de benen nam naar zijn paleis in Sjarm
asj-Sjeikh aan de Rode Zee. Met de
jongelui met wie ik aan de toekomst van St. Michael’s werk, ben ik van harte
overeengekomen dat we het evangelie zullen preken, dat we zullen bidden voor de
zieken en dat we zorg zullen dragen voor de armen in dit land. Maar we zullen ons niet in ons bastion terugtrekken
en we laten ons niet monddood maken; de kerk van Christus zal ook in Egypte de
waarheid spreken over recht en onrecht, ongeacht wat voor overheid we hebben en
ongeacht aan wie dat onrecht wordt aangedaan.
Het martelen van een lid van de Moslim Broederschap of een atheïstische
blogger is even kwalijk als het martelen van een christen.
We zullen ook moeten werken
aan een christelijke politieke visie die past bij Egypte en de specifieke omstandigheden
in dit land. Het idee van christelijke partijen in Egypte spreekt me op
voorhand totaal niet aan in de context van Egypte en de Kerken hebben dat idee
ook altijd verworpen. De kerken hebben
zich van alle betrokkenheid bij het politieke en maatschappelijk leven zo
afzijdig gehouden dat geen bijbels-theologische visie op samenleving en
overheid bestaat. Er zijn vast wel
christelijke politieke partijen en Kerken in Nederland die ons hulp willen
bieden bij het ontwikkelen van een passende christelijke kijk op de wereld
waarin we leven en de rol die we daarin kunnen spelen.
De Heer van de legermachten
gaat ons voor, ook in een islamitisch Egypte dat zijn wetgeving op de sjaria
baseert. Farao is gevallen, maar wat er
ook komen gaat, het leger van de Heer laat zich niet stuiten door vrees voor wat
komen kan. Midden in deze samenleving en
als onderdeel ervan willen we het licht van Christus laten schijnen. Jesaja profeteerde het al: ‘Op die dag zullen
er vijf steden in het land Egypte zijn die de taal van Kanaän spreken en die
zweren bij de Heer van de legermachten.
Een ervan zal genoemd worden:
Stad van de zon.’ Stad van de
zon, dat is Heliopolis.
maandag 17 juni 2013
Rellen 30 juni. We zijn met voorbereidingen begonnen
Vandaag begin ik met voorbereidingen voor 30 juni, als Cairo naar verwachting weer explodeert van de rellen. En een groot deel daarvan ongeveer in onze achtertuin. Dus ben ik begonnen met het vormen van een team van artsen en verpleegkundigen om gewonden te kunnen behandelen in de tuin van onze kerk. Het wordt niet leuk hier dus jullie gebed wordt gewaardeerd, voor Egypte - dat de regering zal vertrekken zonder teveel bloedvergieten, voor ons als kerken dat we als christenen goede getuigen zijn van de liefde van Christus, en ook voor onze veiligheid. Via de website van onze kerk hier kan je bijhouden wat we doen. www.heliopolischurch.com
zaterdag 15 juni 2013
Iconen
Joseph Kardinaal Ratzinger schreef in The Spirit of the Liturgy (2000) een hoofdstuk over iconen waarin hij pleit voor een hernieuwde interesse in het gebruik van afbeeldingen in de kerk, en hij verdedigt met name de visie van de oosterse kerk op iconen.
Tot in de derde eeuw na Christus gebruikt de Joodse synagoge afbeeldingen. De manier waarop de kerk dat deed, was niet veel anders. [een voorbeeld hiervan heb ik op mijn facebook staan, zie HIER
Het idee van afbeeldingen in de vroege kerk was niet om een soort stripboek van het verleden te maken; het was om de gebeurtenissen van het verleden met het sacrament samen te brengen.
De vroegste afbeeldingen van Christus waren geen poging om ons een portret van hem te geven; Christus wordt op allegorische manier afgebeeld, bijvoorbeeld als de ware filosoof. Maar vooral als de Goede Herder. Jezus als Goede Herder was een manier om hem als de Logos aan te duiden, degene die alles schiep en die in zich de archetypen van alle dingen verenigt. In zijn vleeswording neemt hij de verloren schapen, de hele mensheid, op zijn schouders om het naar huis te dragen.
Iconen kregen al snel de waarde van het sacrament: ze bieden communion aan; de gelovigen gingen al snel de ‘ware aanwezigheid’ in de iconen ervaren. Die aanwezigheid is niet in de icoon zelf gelegen. De mens moet leren met ogen van geloof de icoon te gebruiken om de geestelijke werkelijkheid te zien. Daar slaagden velen niet in, waardoor in de zevende eeuw een periode van iconoclasme – vernietiging van iconen - plaatsvond.
Het gaat bij iconen niet om de gelaatsuitdrukkingen; waar het om gaat is een nieuwe manier van kijken. Iconen worden geschreven door het innerlijk te openen voor God en diens werkelijkheid, en zo moeten ze ook worden bezien. Iconen vereisen juist een ‘vasten van de ogen.’ De dynamiek van het icoon is hetzelfde als dat van de liturgie als geheel.
Iconoclasme rust ten diepste op een theologie die beweert dat God onkenbaar is. Hij is zo anders dat niets kan worden afgebeeld. Maar Hij kwam de wereld in als mens, en Hij is prima in staat om zich aan mensen bekend te maken.
In de eerste 12 eeuwen bestond nauwelijks verschil in hoe iconen werden gemaakt en beschouwd. De iconologie van de westerse en de oosterse kerk was wezenlijk hetzelfde. Ik zal nu niet ingaan op de historische beschrijving van hoe een en ander veranderde, maar vermeld slechts dat Ratzinger zegt dat Vaticanum II terecht besloot afstand te doen van veel religieuze kitch.
Hoe nu verder? Ratzinger concludeert:
1. De afwezigheid van iconen is niet te combineren met geloof in de vleeswording van God. God is in onze wereld van de zintuigen binnengekomen.
2. Gewijde kunst vindt zijn onderwerpen in de heilsgeschiedenis – van schepping tot voleinding.
3. De afbeeldingen van de geschiedenis van God met de mensen illustreert niet slechts een opeenvolging van gebeurtenissen in het verleden; het toont ook in de innerlijke eenheid van Gods daden. Daardoor hebben ze altijd te maken met de doop en de eucharistie, waarin die eenheid ook zichtbaar is. Iconen wijzen dus op Gods aanwezigheid – ze zijn essentieel verbonden aan wat in de liturgie gebeurt.
4. De afbeeldingen van Christus en de heiligen zijn geen foto’s. Hun doel is om ons te leiden van wat we zien, naar een nieuwe manier van kijken, met onze innerlijk geestesogen. Zo zien we de Onzichtbare door het zichtbare. Zo staat de icoon dus ook in dienst van de liturgie.
5. De westerse kerk moet van harte het Zevende Oecumenische Concilie onderschrijven; daar werd het fundamentele belang en de theologische status van iconen voor de kerk bevestigd. Wat daar werd gezegd is normatief voor de hele kerk.
Tot zover Ratzinger. Voor de geïnteresseerde, ik heb op Facebook een pagina over Egyptische iconen. Kijk daar eens rond. Ik heb ook wat mooie te koop :)
zaterdag 8 juni 2013
Heilige Tijd (Sacred Time)
Door mens te worden en naar de boezem van God terug te keren, heeft de Zoon van God de ‘gewone tijd’ opgenomen in de eeuwigheid. ‘Time co-exists with eternity’, zegt Joseph Ratzinger in zijn boek The Spirit of the Liturgy (Ignatius Press, San Francisco), p. 92, in zijn hoofdstuk Sacred Time.
Alle tijd is van God. Tegelijk, de kerk bestaat in de ‘tussentijd’, tussen de schaduw en de werkelijkheid. De kerk heeft daarom tijd nodig, een moment, om de tijd in zijn geheel in de handen van God te trekken.
Tijd is een kosmische werkelijkheid. Dat de aarde om de zon draait geeft aan het bestaan zijn ritme. Dat de maan om de aarde draait zorgt voor een tweede ritme.
De mens heeft zijn eigen tijd. In de tijd van de mens komen de verschillende niveaus van leven – het organische en het geestelijk-intellectuele – samen in een mysterieuze synthese, die weer onderdeel is van het immense heelal maar ook van de gewone geschiedenis. Het pad van de mens dat we geschiedenis noemen is een specifieke vorm van tijd.
Dit alles is aanwezig in de liturgie. De heilige ruimte van de liturgie duidt al op tijd, zoals de gebedsrichting naar het oosten die met de opkomende zon samenhangt, en de focus op het offer dat Christus in de tijd bracht, en de nadruk op het komende toekomstige koninkrijk. Tijd en ruimte zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden.
In de vroomheid van het Oude Testament treffen we een dubbele verdeling van tijd aan, namelijk de week die uitmondt in de viering van de sabbat, en de feesten gedurende het (maan)jaar. Die feesten hangen samen met het thema van de schepping (zaaien en oogsten) en met de herinnering aan God verlossende daden in de geschiedenis.
Dezelfde visie tref je in het Christendom aan. We hebben een diepe relatie met de Joodse erfenis. We hebben het wekelijkse ritme. De dag van de opstanding van Christus is de nieuwe sabbat. Op die dag kwam de Heer tot de zijnen om ze uit te nodigen in zijn liturgie, voor de verheerlijking van God en om zichzelf aan de zijnen te geven.
De kerk sloot ook aan bij de seizoenen van het Jodendom, met name bij de feest van het Pascha. De datering daarvan gaf de kerk veel redenen om over de aard van dat feest na te denken. In Klein Azie bestond de gewoonte om het te vieren in verband met de Joodse paasdatum, op 14 Nisan. Maar vooral in Rome werd het feest altijd aan een zondag verbonden, als de dag van de opstanding. Het werd dus gevierd op de zondag na de eerste volle maan in het voorjaar. Het concilie van Nicea (325) sloot bij deze gewoonte aan. Het feest werd daarmee verbonden aan de kalender van de zon, zonder met de kalender van de maanmaanden te breken.
Voor Israel was het pascha niet slechts een kosmisch festival – verbonden aan de seizoenen – maar het was in essentie bedoeld als historische gedachtenis. Het herinnert Israel aan Gods verlossende daden en het vormen van de gemeenschap van het volk. Deze betekenis werd overgenomen in het Christendom als de diepte van de betekenis van de Opstanding van Christus. Jezus wilde bewust op dat moment sterven; Hij noemde het ‘zijn uur’.
De opstanding van Christus is niet alleen de opstanding van Hem als individu; Hij is nu eeuwig aanwezig om mensen tot hetzelfde leven te trekken. Pasen is daarom ook een doopfeest geworden. Door de doop – denk aan de Rode Zee – brengt de mens zijn bestaan in verband met Christus en diens hele volk. Het vormt het nieuwe Volk van God.
Kerst is het tweede centrale punt in het kerkelijk jaar. In het Nieuwe Testament staat de theologie van de incarnatie op gelijke voet met de theologie van de verlossing. Het zijn de twee niet te scheiden foci van het ene geloof in Christus, de vleesgeworden Zoon van God en de Verlosser.
Daarom moest de vleeswording in de liturgie zijn plaats krijgen, in het ritme van de heilige tijd. Rond de derde eeuw kreeg dit feest zijn huidige vorm. Ongeveer in dezelfde periode ging het oosten dat vieren als de Epifanie, op 6 januari, en het westen gebruikte 25 december. De betekenis van die feesten was hetzelfde. Het ging over het opgaan van de zon, van Christus, als het begin van een nieuwe tijd.
Uitgangspunt voor het dateren van de geboorte van Christus was 25 maart. Tertullianus geloofde dat Christus op deze dag werd gekruisigd. In Gallie was deze datum tot in de zesde eeuw de vaste paasdatum. Het was bovendien de dag waarop velen de eerste scheppingsdag dateerden.
Op 25 maart gedacht de kerk de aankondiging door de engel en de conceptie van Jezus door de heilige Geest. Negen maanden later werd hij geboren. In het oosten bleef voor velen 6 januari de datum.
De kerk combineerde dus schepping, incarnatie en verlossing op 25 maart. Deze datum bracht de kosmos en de verlossing samen.
Alle tijd is van God. Tegelijk, de kerk bestaat in de ‘tussentijd’, tussen de schaduw en de werkelijkheid. De kerk heeft daarom tijd nodig, een moment, om de tijd in zijn geheel in de handen van God te trekken.
Tijd is een kosmische werkelijkheid. Dat de aarde om de zon draait geeft aan het bestaan zijn ritme. Dat de maan om de aarde draait zorgt voor een tweede ritme.
De mens heeft zijn eigen tijd. In de tijd van de mens komen de verschillende niveaus van leven – het organische en het geestelijk-intellectuele – samen in een mysterieuze synthese, die weer onderdeel is van het immense heelal maar ook van de gewone geschiedenis. Het pad van de mens dat we geschiedenis noemen is een specifieke vorm van tijd.
Dit alles is aanwezig in de liturgie. De heilige ruimte van de liturgie duidt al op tijd, zoals de gebedsrichting naar het oosten die met de opkomende zon samenhangt, en de focus op het offer dat Christus in de tijd bracht, en de nadruk op het komende toekomstige koninkrijk. Tijd en ruimte zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden.
In de vroomheid van het Oude Testament treffen we een dubbele verdeling van tijd aan, namelijk de week die uitmondt in de viering van de sabbat, en de feesten gedurende het (maan)jaar. Die feesten hangen samen met het thema van de schepping (zaaien en oogsten) en met de herinnering aan God verlossende daden in de geschiedenis.
Dezelfde visie tref je in het Christendom aan. We hebben een diepe relatie met de Joodse erfenis. We hebben het wekelijkse ritme. De dag van de opstanding van Christus is de nieuwe sabbat. Op die dag kwam de Heer tot de zijnen om ze uit te nodigen in zijn liturgie, voor de verheerlijking van God en om zichzelf aan de zijnen te geven.
De kerk sloot ook aan bij de seizoenen van het Jodendom, met name bij de feest van het Pascha. De datering daarvan gaf de kerk veel redenen om over de aard van dat feest na te denken. In Klein Azie bestond de gewoonte om het te vieren in verband met de Joodse paasdatum, op 14 Nisan. Maar vooral in Rome werd het feest altijd aan een zondag verbonden, als de dag van de opstanding. Het werd dus gevierd op de zondag na de eerste volle maan in het voorjaar. Het concilie van Nicea (325) sloot bij deze gewoonte aan. Het feest werd daarmee verbonden aan de kalender van de zon, zonder met de kalender van de maanmaanden te breken.
Voor Israel was het pascha niet slechts een kosmisch festival – verbonden aan de seizoenen – maar het was in essentie bedoeld als historische gedachtenis. Het herinnert Israel aan Gods verlossende daden en het vormen van de gemeenschap van het volk. Deze betekenis werd overgenomen in het Christendom als de diepte van de betekenis van de Opstanding van Christus. Jezus wilde bewust op dat moment sterven; Hij noemde het ‘zijn uur’.
De opstanding van Christus is niet alleen de opstanding van Hem als individu; Hij is nu eeuwig aanwezig om mensen tot hetzelfde leven te trekken. Pasen is daarom ook een doopfeest geworden. Door de doop – denk aan de Rode Zee – brengt de mens zijn bestaan in verband met Christus en diens hele volk. Het vormt het nieuwe Volk van God.
Kerst is het tweede centrale punt in het kerkelijk jaar. In het Nieuwe Testament staat de theologie van de incarnatie op gelijke voet met de theologie van de verlossing. Het zijn de twee niet te scheiden foci van het ene geloof in Christus, de vleesgeworden Zoon van God en de Verlosser.
Daarom moest de vleeswording in de liturgie zijn plaats krijgen, in het ritme van de heilige tijd. Rond de derde eeuw kreeg dit feest zijn huidige vorm. Ongeveer in dezelfde periode ging het oosten dat vieren als de Epifanie, op 6 januari, en het westen gebruikte 25 december. De betekenis van die feesten was hetzelfde. Het ging over het opgaan van de zon, van Christus, als het begin van een nieuwe tijd.
Uitgangspunt voor het dateren van de geboorte van Christus was 25 maart. Tertullianus geloofde dat Christus op deze dag werd gekruisigd. In Gallie was deze datum tot in de zesde eeuw de vaste paasdatum. Het was bovendien de dag waarop velen de eerste scheppingsdag dateerden.
Op 25 maart gedacht de kerk de aankondiging door de engel en de conceptie van Jezus door de heilige Geest. Negen maanden later werd hij geboren. In het oosten bleef voor velen 6 januari de datum.
De kerk combineerde dus schepping, incarnatie en verlossing op 25 maart. Deze datum bracht de kosmos en de verlossing samen.
Abonneren op:
Posts (Atom)